Van Hogendorp – eerste boekje

 

Reis door de Noordelijke Provincien der Nederlanden, in den zomer van 1823.

Purmerend 28 Mei 23.

Den 22 uit den Haag vertrokken, logeerde ik tot 26 bij den Prof. van Lennep op het huis te Manpadt tot den 26, vertrok toen naar Amsterdam, bleef daar gisteren in gezelschap van mijne vrienden da Costa en Capadose, en nam dezen ochtend de wandeling aan. Ons doel was heden over Saardam alhier aan te komen. Tot Buiksloot voeren wij, ten deele door het nieuwe kanaal. Men ziet daar reeds dadelijk in N. Holland te zijn. Amsterdammers weeten weinig of niets van deze streeken, ook is het onderscheid in taal en kleeding aanmerkelijk. De N. Hollandsche kleederdracht is hier reeds algemeen. De bekende naauwe wegen en bijzondere spaarzaamheid op het land verdienen opmerking. Saardam is bloeijend en welvarend. De ingezetenen zijn allen zonder onderscheid vrolijk en wel te vreden. Zij erkennen dat het hen welgaat. De oly, papier en zaag molens, hebben meer bestellingen dan zij kunnen leveren. De papiermolens voor leverancien aan het Goevernement. De Zaagmolens voor de zuidelijke provincien en allen voor Engelsche kooplieden. Deze zenden Commissionairs, welke meestal in Maart April of October aankomen, veel goederen medebrengen, en aan de winkeliers verkopen. Daarna doen zij hunne bestellingen in de onderscheidene molens, welke men als even veel bloeijende fabrieken kan aanmerken. Wanneer men de objecten in aanmerking neemt die zij verkopen en bestellen voelt een ieder dat het voordeel aan de zijde der Zaandammers is. Saardam telt 10,000 inwooners, heeft 2 protestansche kerken, tot welke kerk 4 Leeraren behoren, 2 R. kerken, 1 Luthersche, 1 Janseniste en 3 Menisten. Van Saardam tot Wormerveer en verder is een schakel van huizen aan beide zijden der weg aan weerszijde van de Zaan. De inwoonders zijn schijnbaar onbeleefd, in wezenlijkheid lief, vriendelijk en behulpzaam, en aan ons die naar hun toestand vernamen, gaven zij de duidelijkste blijken van tevredenheid. Een bijzonder voorbeeld van vriendelijkheid ondervonden wij bij een boer. Van Saardam tot Purmerend is een afstand van bijkans 4 uur, en op de weg is geen herberg. Wij verzochten hem bij hem te mogen uitrusten het geen hij niet alleen toestemd, maar met ons in gesprek rakende, bood hij ons gul weg een borrel aan. Onder weg hoorden wij telkens van eene gruwelijke moord aan het Kanaal van N.H. begaan. De vermoorde persoon was een aannemer van publieke werken. De omstandigheden kwamen ons voor deze te zijn. Zijn werkvolk had aangenomen eene streek lands 5 voeten uit te graven, door een kwalijk begrip hadden zij 6 voeten uitgegraven, en eischten nu loon naar werken. De aannemer weigerde meer te betalen dan voor 5 voet en zeide zoo zij dit niet aannamen niets te zullen geven. Nu sloeg het over tot dadelijkheden en zoo verre dat men hem in zijn huis aanviel. Hij verweerde zijn huis met schroot en kwetste sommigen van zijn volk, hetwelk nu in woede verdubbelde, het huis machtig werden en hem in zijn dood sloegen Dit deed mij op nieuws over de aannemingen nadenken, welke ik zoo moreel als politiek als verderfelijk beschouw, immers is het zeker dat zij schraapzucht, ambitie, kuiperijen en omkopingen van ambtenaren ten gevolge hebben. Doch aannemingen zijn het noodzakelijk gevolg van het verderfelijk constitutioneel systema. Het land is hier vruchtbaar, de boerewoningen groot, schoon en zindelijk. De boerenstand is mede te vrede en maakt door de weekelijksche markt de welvaard van deze stad uit. De stad heeft een lagchend uitzicht doch draagt blijken van verval. De menigte groote tuinen in de stad doen denken dat zij in de Fransche tijd bij het verval der boerestand veel geleden heeft. Thans komt deze stand er weder boven op doch zoo een korten tijd kan men daarvan de uitwerksels in de steeden niet zien. Er zijn veele doch slechts kleine winkels, en in alles moet zij voor Saardam onder doen. In Saardam zag ik twee boekwinkels een meubel winkel en veele van zijde en katoene stoffen, Goud en Zilverwinkels en schoone bloedkoralen. De drie laatste objecten heb ik hier niet gezien.

Monnickendam 30 Mei 23.

Het is drie uur, en ik ben mijn bed reeds uit. De benaauwdheid der kamer, de slechte lucht en de vlooijen maakten mij het verblijf in mijn bed onmogelijk. Ik stond daarom twee uur vroeger op dan mijn voornemen was, en oordeelde dien tijd niet beter te kunnen besteden dan aan mijn journaal, dat ik gisteren avond niet had kunnen voortzetten. Wij wandelden dan gisteren ochtend ten 6 ½ uit Purmerend door de Purmer naar deze plaats. De weg is goed met boomen bezet, de boerewoningen zijn bij uitstek groot en zindelijk, veele dragen de blijken van Heerenhuizen geweest te zijn. Ik verwonderde mij zoo weinig vee in het land te zien. Bij mijne aankomst was mijne eerste bezigheid de stad te bezichtigen. Blijken van groote welvaart draagt zij niet, de straten zijn ruim en luchtig, goede huizen schaars in getal. De groote kerk is aan het einde der stad gelegen, aan de zijde van Amsterdam. Voor rede van dit zonderling verschijnsel werd mij opgegeven dat de bloei van deze stad in vroeger tijden zoo spoedig was toegenomen dat de meeste huizen ter zelfder tijd gebouwd zijn, en altijd meer Zeewaarts, daar een ieder voor zijne affaires de nabijheid der Zee verkoos. Wezenlijke armen zijn hier niet, door de goede zorg van de regering. Gedurende vijf maanden wordt aan alle behoeftigen des avond gort en melk uitgedeeld, welke mij verzekerd werd van die kwaliteit te zijn, dat men ze bij geen particulier beeter zoude vinden. Het geld tot betaling dezer kosten wordt uit vrijwillige inteekeningen gevonden. In de Fransche tijd was deze stad bijkans in sloopers handen gevallen, doch werd van het dreigend gevaar behoed door de zorgen van den Maire. In het geheel verman ik dat zij weinig geleden had, dat booter en kaas duur genoeg waren, om den landman een goed inkomen te geven, en dat het behoud van den boer het behoud der stad geweest was. Sedert heeft men zich op de haringvisscherij toegelegd, doch hoezeer deze onderneming door penningen uit ’s Konings eige kas begunstigd werd, ging zij niet voort, door dien andere volken ons in het kaken op zijde gestreefd zijn, en wij dus niet meer de uitsluitende verkoper mogen genoemd worden. Beter gaat het met een rederij welke men sints weinige jaren heeft aangelegd en die nu reeds 7 scheepen in Zee heeft. De regering is bij uitstek bemind en geacht, en de ingezetenen geven alom de ondubbelzinnigste blijken van hartelijke tevredenheid. Onder de merkwaardigheden in den omtrek heb ik Broek en Marken gezien. Broek voldeed niet aan mijne verwachting. Bij de eerste beschouwing zag ik reeds dat dit dorp blijken droeg van grootere welvaart, bloei, zindelijkheid en netheid in vroeger tijden dan tegenwoordig.

Ik werd in deze opinie bevestigd toen ik vernam dat er op het gandschen dorp slechts twee huizen waren, waar de Broeksche zeden strikt gevolgd werden. Des niet tegenstaande is er noch veel welvaart en hier en daar goede smaak. Het is niemand veroorloofd op een paard gezeten door het dorp te komen. Mark is een naar Eiland het gandsche jaar bijkans onder water. De verschillende gehuchten zijn des zomers aan elkander gehecht door dijkjes, des winters gaat men in schuitjes. Het volk was minder schuw dan ik het mij had voorgesteld. Men zeide mij dat dit de gevolgen waren der conscriptie. Deze rede kwam mij aanneemlijk voor, doch nu ontstaat de vraag, en welke invloed heeft de conscriptie op het zedelijke der menschen gehad? Hierover had ik gaarne met den Predikant gesprooken doch de tijd belette mij dit. Het verdient opmerking dat de vrouwen welke een vrijer verlangen, eene kleding aantrekken welke zoo veel te kennen geeft als ik ben te krijgen. De inwooners zijn gezond, sterk, gespierd, en breed geschouderd, de vrouwen blozend van aangezicht.

Enckhuizen 1 en 2 Junij

Wij vertrokken den 29 ten 6 uur uit Monnickendam naar Edam. De weg was verveelend door de eentoonigheid. Wij hadden nu bijkans het geheele kaasland gezien en oordeelden het dus onnodig ons hier op te houden; zoodat wij ons vergenoegden met eene wandeling door de stad. De stad is naar mijn begrip de ruimste van al de steden in dit kwartier, en draagt geen blijken van vorige bloei. Van Edam wandelden wij naar Oosthuizen, een vrolijk welgebouwd en naar het uiterlijke te oordeelen, welvarend dorp. Wij hadden de Beemster niet kunnen doorwandelen, doordien wij dan weder terug hadden moeten keeren; ik maakte dus gebruik van het bijzonder schoon gezicht dat men even buiten het dorp in de Beemster heeft. Men begrijpt lichtelijk dat men hier geen einde aan de weilanden ziet. Hier na de schuit wachtende welke van Edam naar Hoorn voer, en met dewelke wij onze reis tot Hoorn wilden voortzetten, raakten wij met eenige boeren in gesprek, welke ons bitter klaagden over de goedkoop van alle land producten. Een koei konde men voor f 40 a f 50 bekomen; een jong varken voor drie zestehalven. Zij verzekerden ons dat zij uit den verkoop hunner producten naauwlijks genoeg haalden om het land en den Heer te betalen. De vaart van Oosthuizen tot Hoorn gaat midden door de weilanden.

Zoo hadden wij dan het kaasland doorkruist. De menschen hadden wij allen zonder onderscheid uitstekend vriendelijk behulpzaam en wel gemoed gevonden. De daglooner wordt goed betaald, en is te vreden, één verhaalde ons dat hij geen vast werk had, maar bij de boeren rondging en altijd werk vond. Hij verdiende nu de kost en 15 st. en in de Hooitijd de kost en f 1. Men ziet hieruit dat er druk werk is.

De boeren denken niet allen even eens en de narichten die ik over hun toestand wilde inwinnen waren zeer tegenstrijdig. Het komt mij voor dat zij in de voor hun zoo voordeelige jaren een schat van geld gewonnen hebben. Alstoen wilden zij geen boeren meer zijn maar moesten Heeren worden. Het geld dat zij over wonnen, werd in buitenspoorige weelde en weelderigheid verteerd. De kwade jaren kwamen aan, en hunne weelde verminderden zij niet en om nu geld genoeg te hebben, verhypothekeerden zij hunne bezittingen, gelijk ons overal waar wij ook kwamen verhaald werd dat alle boeren huizen en landerijen verhypothekeerd waren. Nu naderden de kwade jaren meer en meer en de inkomsten verminderden door de lage prijs der land producten daar de uitgaven, door de betaling der interessen van de gelden waarvoor zij hunne landen verhypothekeerd hadden, vermeerderden. Het was nu een twee snijdend zwaard dat het teisterden, doch aan de eene zijde ziet men dat de boer het zelf gescherpt had. Hier bij komt dat veele landerijen met mostert zaad bezaaid zijn, het welk toen veel nu niets waard is. Nu wenschte de boer zijn mosterdvelden in weilanden te veranderen gelijk hij voorheen zijne weilanden in mosterdvelden veranderd had, doch de tweede verandering is moeilijker te bewerkstelligen dan de eerste, een groote hoeveelheid mest, jaren lang arbeid en naauwgezette zorg wordt er vereischt om die verandering te bewerkstelligen. De meeste boeren zijn dus diep vervallen, en men spreekt algemeen dat zij die hunne vorige grove winsten in weelde een wellust verteerd hebben, zullen moeten springen, daar de spaarzame zal blijven bestaan. Zoo zien wij dan weder een straf voor hem die zich buiten zijn stand wil verheffen, en de spreuk die zich verhoogd zal vernederd worden, zien wij ook op aarde bewaarheid.

Van al de steden die wij gezien hadden was Hoorn de schoonste. Wij hadden overal slechte Herbergen gehad, slecht geslapen en slecht gegeten, hier vonden wij een herberg die in Zuidholland slecht zoude genoemd worden, doch ons een wel ingericht paleis toescheen. De stad is vrolijk en ruim gebouwd. De publieke localen als het stadhuis en het paleis voor de rechtbank het gewezene hotel der gecommitteerde raden, en de schuttersdoelen zijn schoone gebouwen, met schoone schilderijen behangen. Het bedelaars huis trok mijne bijzondere aandacht. De groote helft was naar de ommerschans verzonden, zoodat het huis merkelijk minder was dan in vorige jaren. Ieder stad betaald voor elke bedelaar door hem gezonden 4 st. zoo dat het onderhoud van ieder bedelaar aan de stad die den zelven zend te staan komt op f 73. Wanneer men nu aanmerkt dat de kleine steeden dikwijls meer bedelaars hebben dan de grootere, de armoedige dan de rijke, dan ziet men dat de last zwaar en drukkend, en mag ik het zeggen, slecht verdeeld is. De werkzaamheden bestaan in weven breien spinnen enz. Uit de producten wordt het huis onderhouden, en genieten de werklieden een inkomen van niet minder dan 6 st. in de maand en van niet meer dan 1 gl. Allen gaan op school dat op de nieuwe wijze is ingericht. Een kind van 13 jaar is ondermeester, onder de discipelen telt men er van 20 en hoger. Dit is een groot misbruik. Een meester moet eene zedelijke invloed op zijn discipel uitoeffenen, en dit is hier onmogelijk door het verschil in jaren, zonder die invloed kan het onderwijs niet dan nadelige gevolgen hebben. Doch die heeft het en moet het hebben. Met schrik en afschuwing zag ik een schrijfboek in handen nemende, tot voorbeeld opgegeven De mensch is een voortreffelijk schepsel. Dit duivelsch gezegde is in volkomene oppositie, met ’s menschen nietigheid, zondige geboorte behoefte aan verzoening en Gods genade. Doch van al dit mag niet meer gesproken worden, de mensch is van God en zijn verlosser afgevallen, en moet zich zelven nu vergoden, en zoo leert men strijdig met de opgelegde ootmoet en nederigheid zelfs aan het laagste gepeupel, dat zij voortreffelijke schepzels zijn. Een tweede gruwel is de wijze waarop getrouwde lieden behandeld worden. Men heeft de Barbaaschheid zelfs hen die de bewijzen van een wettig gesloten huwelijk medebrengen van elkander te scheuren, het nimmer toegang tot elkander te veroorloven, zoodat die ongelukkige elkander nimmer spreeken en alleen dan zien, en wel in de verte, wanneer zij hunne Godsdienst houden. Ja de barbaascheid is zoo verre gegaan dat men de vader van een huisgezin naar de ommerschans gezonden heeft, en de moeder in het bedelaarshuis gehouden. Deze scheuring heeft de moeder zoo diep getroffen dat zij kort daarna, volgens de verklaring van mijn leidsman in het kraambed bezweken is. Haar kindje heb ik noch levend gezien, en werd door een dier vrouwen bezorgd. Ik geloof dat heidenen en wilde dieren deze behandeling door Christenen aan Christenen aangedaan zouden verfooijen.

Hoorn is aan de zijde van Enckhuizen schoon beplant met hooge boomen, en bebouwd met huizen, zoo wel kleine buitenplaatsen als buiten huisjes, de Advt. Pan met wien wij kennis gemaakt hadden en die ons overal had rondgeleid ontfing ons in zijn buiten huis, waar wij den avond zeer genoeglijk met hem doorbragten. Hij is een geleerd man, en tevens van kunde en smaak, hij bewees ons veele diensten.

De weg van Hoorn naar Enkhuizen is bestraat en bijkans een perpetuele tuin. Zij kan onder onze schoonste wegen geteld worden. Men verhaalde mij dan in 1660 de steden en dorpen klaagde over de onmogelijkheid van elkander te naderen, en dat de steeden en dorpen alstoen overeen kwamen, dat de dorpen de straatweg zouden leggen en de steden die onderhouden. De straatweg gelegd zijnde was de taak der Steden onuitvoerbaar, daar de N Hollandsche zindelijkheid de straatweg zoodanig schrobte dat het onmogelijk was er zand of puin tot behoud der weg op te houden. Iemand verhaalde mij weinige jaren geleden een der dorpen doorgereden te zijn en alle de vrouwen bezig gevonden te hebben aan het afwasschen der straat. Dat geschiede op orde van den schout. De weg is dan ook zeer slecht vol gaten en van dien aart dat alle nieuwerwetsche rijtuigen op dezelve aan stukken spingen. Voor de voetgangers is de weg insgelijks lastig daar er geen voetpad is, en de zindelijke doch hobbelige straat het gemis van een voetpad niet kan vergoeden. Aan gewone reparatien betalen Hoorn en Enkhuizen jaarlijks f 5,000 welke echter niets goeds kunnen doen. Thands wordt het een landweg, welke op nieuw bestraat zal worden en met tollen voorzien. De weg is bijkans als een groote stad. De dorpen grenzen zoo naauw aan elkander dat men de grenscheiding niet kan zien. Wij vernamen hier dat de steden aan het bedelaarshuis van Hoorn ’s wekelijks per persoon f 2-16-.. betalen moesten, daar dit het dubbele is van het geen ons verhaald werd in het gesticht dat per persoon gevorderd werd, oordeelden wij het de moeite waardig daarna op andere plaatsen ingelijks te informeren. Wij zagen hier het stadhuis dat een groot gebouw is en duidelijk aantoont in den bloei dezer stad uit een ruime beurs gebouwd te zijn. Een der grootste bronnen van bestaan was in de laatste jaren de vangst van versche visch geweest. De visschers moeten hunne visch tot hun merkelijk bezwaar in de Noord Zee gaan halen daar zij die voorheen in het gezicht der stad vongen. De visch wordt alsdan in schuiten naar Amsterdam gevoerd zoodat zij daar levendig aankomt. Daar de visch diep in de Noord Zee gevangen moet worden, zenden de eigenaars der schepen de schepen in compagnie, zoodat er 3 in zee blijven, gedurende dat de vierde de visch uit de Noord Zee hier aanvoert. De vernietiging der oostindische Compagnie heeft deze stad veel schade toegebracht. Zij konde voorheen jaarlijks 1 of althans ½ schip verzenden, nu kan dit niet in compagnie en particulieren durven het niet te ondernemen. Er is hierdoor geen schijn meer van handel op de Oostindien te vinden en van Westindiesche handel wordt zelfs niet meer gesproken. Over het kanaal wordt verschillend gedacht, algemeen echter erkent men dat wanneer men met hetzelve het doel verkrijgt het de geheele ondergang der stad ten gevolge moet hebben. Dit vooruitzicht is treurig in den tegenwoordigen toestand der stad. Aan zee gelegen is zij door weinig dorpen omringd, heeft dus eene kleine v. markt en moet bijkans geheel van de zee leven. De kaasmarkt beteekend weinig en verminderd noch aanhoudend. Hoezeer dit schijnt te strijden met de berichten die wij over de kaasmarkten elders inwonnen, komt het overeen met mijn opmerkingen. Er is mijns inziens hier niet de helft zoo veel vee op het land als in Zuidholland. Men wilde dat toeschrijven aan het gezicht dat het vee op de groote velden niet overzien kan, doch wij zagen niet alleen weinig vee maar nimmer ploegjes. Hierna is misschien de goedkoopheid van het vee toe te schrijven. Het zoude mij geensins verwonderen dat de boeren uit groot gebrek aan geld hun vee verkochten. Het geen hen tijdelijk kan helpen, doch alleen om hen voor altijd te verderven. Enkhuizen is van de vroegste tijden af vermaard geweest door de Haringvisscherij. Aan de Reeders gaf zij nimmer eenig voordeel doch werd door de rijke ingezetenen aangehouden zonder verlies of zeker zonder merkelijk verlies ten behoeven van het volk, dat er geheel van bestaan moet. De revolutie van 1795 gaf aan dezelve een geweldige slag. In dit jaar waren er noch 44 buizen welke jaarlijks afnemen, en in 1813 tot twee gereduceerd waren. Weinige gingen in 1814 uit doch met merkelijke winst. Van toen af nam de visscherij toe, doch die bloei was van korten dúúr. Voorleden jaar is het verlies op deze vischerij begroot op één ton, en de Heer Abegg de grootste reder en koopman, welke 25 buizen bezit, heeft in de twee laatste jaren alleen één ton verloren. Dit brengt eene groote verslagenheid in deze stad, welke de ingezetenen zoo mismoedig gemaakt heeft dat men spreekt, zoo de visscherij dit jaar niet voordeelig uitvalt, te moeten ophouden en alles verkopen. Reeds heeft de Heer Abegg geen nieuwe aankoopen gedaan en slechts met zijne noch voorhanden zijnde scheeps en vischtuig de helft van zijne buizen in gereedheid gebragt. Men zoekt en vraagt naar de oorzaak van dit diep verval. De oorzaken zijn misschien van veelerlei soort. Andere natien hebben zich meede op het kaken toegelegd. de Hollanders zijn niet meer de eenige haringvangers, maar concurreren met Deenen, Zweeden, OostVriezen, Engelschen en Schotten. Zoo deze nu de haring even goed kaken als wij of wij even slecht als zij dat kunnen, kunnen wij de marktprijs niet meer bepalen, maar moeten door de groote concurrentie mede deelen in de vermindering der prijzen. Hierbij kan men voegen dat men in deze kunst in ons land wezentlijk achter uit is gegaan. Men kan proeven en door proeven duidelijk bemerken dat de haring jaarlijks slechter wordt, en is dit volgens onze eigene ondervinding waar met de groene haring, hoe veel meerder moet het waar met de haring geschikt voor verzending en wier kunstbewerking veel moeilijker is. De broeder van den Advt. Pan schreef onlangs aan zijne zusters welke hier woonen, en melde dat de Hollandsche haring welke hij te Riga gekocht had, oneetbaar was, en vroeg na de rede. Wanneer men zulke getuigenissen heeft is het geen wonder dat onze reputatie in dit vak verloren gaat en dat men geen hollandsche haring meer hebben wil. De weelde is op de haring buizen ook ingeslopen en doet mede veel kwaad. Een stuurman of opziener moet nu als een koopvaardij kapitein uitgerust worden. De uitrusting van een buis kosten in 1795 f 4,500 nu 6,000. Ook dit kan men als een der oorzaken van verval beschouwen. Nog moet het niet observeeren der wetten als een der redenen van verval beschouwen. Deze inobservantie is tweeledig. Zij heeft op de buizen plaats bij het kaken en bij de Amsterdamsche kooplieden, bij het verzenden. Deze laatste koopen bij de komst der nieuwe haring al de oude op die voorhanden is. In den geheelen winter is er geen vraag naar haring, maar groot is de vraag naar oude wanneer de nieuwe pas komt. Alsdan doen de Amsterdammers de oude en nieuwe door elkander en verkopen die poespas voor nieuwe hollandsche haring. Deze kunnen zij voor minder prijs verkopen dat de wezenlijke nieuwe, en dus heeft zij veel aftrek. Zoò bedriegt men den koper een en andermaal doch hij ziet zich bedrogen, koop niet meer en ontevreden met het goude ei heeft men de kip geslacht, en nu kip en dagelijks ei verloren. Eindelijk schijnt de haring van plaats veranderd te zijn. Op de gewone plaats in de diepte der zee is de haring niet meer te vinden. De buizen niet genoeg goede mede kunnende brengen, gaan na de stranden, vangen daar haring maar drooge en kuitzieke. Deze is de haring welke de Schotten vangen kaken en verzenden. Zij is buitengemeen slecht. Tot die laagte zijn wij verzonken dat de onze even slecht is als de Schotsche. Reeds meermalen heeft men voorgeslagen op gemeene rekening twee buizen uit te zenden, welke den zomer konden uit blijven en last zouden hebben de plaats op te zoeken waar de haring zich ophoudt, doch tot een besluit is men niet kunnen komen. De uitzichten zijn dit jaar beter. De oude haring is op. De nieuwe zal schaars zijn doordien er minder buizen uitgaan en men is voornemens de reglementen strikt te observeeren. En dit is wezenlijk voor deze ongelukkige stad te wenschen. In 25 jaar zijn er 7,000 huizen gesloopt en wel van de mooiste. De helft van de stad is in puinhopen, ruines en weilanden veranderd. Overal ziet men verval en armoede. In de stad komende denkt men een verlaten stad te zien. De overblijfselen van grootheid en rijkdom zijn noch voor handen, als de schoone havens, weide gragten, grootsch stadhuis, groote plaatsten waar huizen gestaan hebben, groote kerken enz. enz. doch dit alles geeft een droevige herinnnering aan vroegere luister. De stad is in haar omvang bijkans zoo groot als Leiden. Er bestaat hier een werkhuis waar ieder werken kan en werk ’t huis kan krijgen. De werkzaamheden bestaan in nette breien en zulk soort van werk wat tot de toerusting van haringbuizen behoort. Het huis geniet geen onderstand. Het is eene onderneming der Reeders. Dezen winter is het huis verbrand. De Koning had hetzelve f 6,000 geleend f 2,000 waren afbetaald, in aanmerking van het ongeluk heeft de koning de overige f 4,000 geschonken.

Wij hebben hier den Pred. van Tricht gehoord over het vertrouwen op God in navolging van Kaleb. De preek beviel mij bijzonder. Hij is een kundig en bespraakt mensch. De onechte kinderen worden des morgens gedoopt, de moeders moeten daar bij tegenwoordig zijn, en worden schandelijk geprostitueerd.

Naar Medemblik hebben hebben wij een uitstapje gedaan het is een lieve stad van 2,500 inwoonders. In de Fransche tijden is de stad niet vervallen. Dit wordt toegeschreven aan de overwintering der flotille op de Zuiderzee waardoor 1,200 matrozen met hunne officieren hier hun geld verteerden. Voor de armen wordt hier bijzonder gezorgd, zonder dat er buitengewoone belastingen of inschrijvingen nodig zijn. De stad is welvarend en wordt dagelijks opgesierd. De zaal tot N.v. A. is prachtig en nieuw. De kaasmarkt en de werf maken het bestaan der stad uit. Men vreest de werf te verliezen, en ik hoop voor het land dat de stad de werf verliezen zal. De werf met de magazijnen die zeer uitgestrekt zijn moeten veel aan onderhoud kosten. De tractementen der Ambtenaren of gelijk sommige zeggen der lage ambtenaren, bedragen per maand f 6,000. De werf is met Ambtenaren gemonteerd alsof het er zeer drok was. Aan werklieden en zelfs aan klerken is geen gebrek. Het getal der eerste is van 150. En waarvoor nu dit alles? Sedert Julij ll. is er niets gedaan dan een fregat van 36 stukken gerepareerd, en dit is op verre na niet afgedaan, en men hoort niet met de reparatie van een tweede belast te zullen worden. Zoo men nu de onkosten van de werf en magazijnen rekend, die enkel betaald worden voor de reparatie van een fregatje, zal die reparatie duur zijn. Waarom wordt dit niet te Amsterdam gedaan?

De Lemmer 4 Junij

Van Medemblik terug gekomen verbleven wij gisteren noch te Enkhuizen. Wij bezagen het werkhuis waarvan ik reeds vroeger met een woord gewag maakte. De Burgemeester Slijper een der eerste Directeuren leide ons zelve rond. Hij was een beleefd en vriendelijk man, doch hoogbejaard, zoo dat zijn zoon mede tegenwoordig ons meerder dienst bewees. Het bleek mij nu dat alles bij de taak betaald wordt en dat een man ’s weeks f 5-10-.. a f 6-10-.. verdienen kan en een vrouw f 2-2-.. die dit echter doet moet zeer gestadig werken. De kleine kinderen worden bij den dag betaald en verdienen drie stuivers. De mannen moeten in het werkhuis werken, de vrouwen kunnen hun werk ’t huis krijgen. Niemand is verplicht te werken, maar een ieder kan er werken. Het gesticht is opgericht met een kapitaal van f 16,000 per aandeel van f 50, welke alle door de Reeders genomen zijn, en waarvoor zij 3 pct . trekken. De netten moeten gemaakt worden volgens de wetten op de visscherij, waar de wetten zwijgen, kan de Reeder die naar verkiezing bestellen. Het kapitaal is nu merkelijk vermeerderd. 150 personen winnen er hun brood. Men is op de gedachte gekomen fijnder touw te gebruiken in de gedachte dat men dan meer haring zal vangen. Dit jaar wordt de proef genomen, zoo zij gelukt zal de directie het etablissement uitzetten, door dien dat soort van netten spoediger verslijt. Deze instelling is hoogst liefderijk en weldadig, doch zij gaat hand aan hand met de haring visscherij, zoo deze valt gaat zij mede ten gronde. Nimmer heeft het eenige subsidie genoten, alleen heeft Z.M. bij de brand in hetzelve dezen winter ontstaan de verliezen grootendeels vergoed door een geschenk van f 4,000. Alles was geassureerd en is betaald. Daarna bezichtigden wij de taanderij van den Heer Slijper zoon. Voorheen waren er in Enkhuizen vier taanderijen nu één, en deze had in 1820 slechts een ketel waarbij zich bij de komst van den Heer Abegg een tweede gevoegd heeft. De prijs van het tanen is sedert 1795 verdubbeld, en wel mijns inziens om twee redenen. Ten eersten is alles duurder en ten tweede is de concurrentie weggenomen. De prijs van het land is in geheel N.H. zeer onderscheiden. Het minste f 200-..-.. het beste f 1,200– Wat boven de f 800 is, is affectie prijs. De waarde van het land door elkander is f 500. De meeste landerijen zijn f 350 waardig. Des avonds bezochten wij den Heer Abegg. Uit zijne gespreken bleek het mij dat bij de redenen van het verval der haring visscherij gevoegd moet worden, de vermindering der goede trouw. Alles komt er op aan dat de haring goed gesorteerd en geclassificeerd wordt. Hier toe heeft men keurmeesters doch deze kunnen het werk niet af. Voor heen plachten de Reeders de keurmeesters en de stuurlieden de keurmeesters in dit werk te ondersteunen. Nu trachten Reeders en stuurlieden slechte haring voor goede te doen keuren, welk gedrag de reputatie te gronde doet gaan. Bij het werkhuis moet ik noch aanmerken dat er jaarlijks een feest gehouden wordt in het midden van den winter, waarbij aan de ijverigste en beste werklieden extraordinare beloningen gegeven worden. Een vrouw genoot daar onlangs bij die gelegenheid f 15-..-.. Om die beloningen te kunnen uit deelen contribueren eenige ingezetenen jaarlijks f3-..-.. Men is er thans op bedacht om diergelijke instelling op te richten tot aanmoediging der spillopers welke de gekaakte haring inpakken.

Heden huurden wij een visscherschuit af om ons alhier te brengen. Wij verkozen dit middel omdat wij Urk wilden bezoeke. De haven van Urk is zoo slecht dat wij niet binnen konden zeilen. Dit is een groot bezwaar voor de arme inwoonders van dit eiland, die nu niet uit kunnen loopen wanneer zij willen. Het eiland is in diep verval, eertijds was het bloeiend. De oorzaken van het verval zijn gelegen in de slechte haven, de moeilijke vangst van verssche visch door de verhuizing van de visch en de ondergang der panharing of bokkenvisscherij welke het verval der haring visscherij volgt. Daarenboven was het eiland voor heen van alle lands en dorps lasten bevrijd. De koning komt het in de landsbelasting te gemoet doch de dorpslasten komen op f 1,000 te staan en dit is voor die menschen een groot bezwaar. Wij werden door de eilanders uit ons schip afgehaald. Aan land gestap zijnde kwam de oud burgemeester een eerbiedwaardig en welgezeten visscher welke sedert 1782 in de regering geweest was en verzocht ons in zijn huis onze intrek te nemen, het geen wij met genoegen aannamen. Hij vergastte ons op koffij, roggenbrood beschuit en kaas. Wij zagen zijne woning welke van buiten armoedig schijnt, doch van binnen ruim, luchtig, zindelijk en netjes is en voor zulk soort van menschen wel gemeubileerd. Met hem bezochten wij den Predikant een jong en beschaafd mensch, een Urkenaar van geboorte, welke gestudeerd had op koste van zijn oom den oud burgemeester welke daarvoor f 8,000 betaald had. Wij zagen de kerk de pastorij en het school. Alles was in diep verval. In de pastorij welke op zich zelve groot en ruim is rookt en lekt het in alle de kamers. Het school waar soms 150 kinderen zijn is een hok, en de wooning van den schoolmeester, beter voor een kleine stal, dan voor een huishouding geschikt. In de kerk lekt het overal en alles verrot. Dit geschied niet tegenstaande de groote sommen door het land en door Z.M. uit zijn privé beurs tot onderhoud en herstel betaald. Drie jaren geleden is tot herstel der pastorij f 2,300-..-.. betaald, en men ziet hoe weinig er gedaan is. Doch geen wonder de hoog geroemde aanbesteeding had ook hier plaats gehad, Het land en de Koning hebben het geld betaald, weinig of niets is er gedaan, de aannemer heeft een goede winst genoten, en waarschijnlijk zijn er hier en daar kleine beursjes gemaakt. De Koning is hier zeer bemind. Men erkent dat zijn goed oogmerk zijn weldadig verlangen, zijne aanzienlijke giften tot te gemoedkoming van deze eilanders, doch rondborstig en openhartig verfoeit men die geen die van ’s konings vertrouwen mis bruik maken en zijne weldadige oogmerken verijdelen. De menschen hebben groot genoegen hunne huizen te doen zien, behalve de opgenoemde welke wij geheel doorkruisten bezagen wij dat van een dorps chirurgijn, van een zeilenmaker en van een visscher en vonden in allen de zelfde zindelijkheid en netheid. In de namiddag kwamen wij hier en wilden den Heer Kempenaar bezoeken welke wij tot ons leedwezen vernamen dat in Leeuwarden was. Wij kunnen dus hier niets over deze plaats vernemen. De blijken van welvaart zijn menigvuldig. Het is hier druk en levendig, alles is netjes de huizen veeltijds groot en mooi, de haven en vaarten vol scheepen de winkels talrijk, en op een scheepstimmerswerf zagen wij een groot schip dat nieuw scheen opgebouwd te worden.

Rijs 5 Junij 23.

Alhier – worden wij door een zwaar onweder opgehouden, en ik kan dus niet beter doen dan de pen op te nemen. Wij wandelden dezen morgen van de Lemmer eerst naar Wijckel. Het land heeft veel van de schoone streeken van Geldeland. afwisseling van hoogtens en laagtens, van bouw en wei landen als mede van opwassende boomen en hakhout maken de gezichten schoon. Het land is zeer vruchtbaar. Te Wijckel zagen wij in de kerk de graftombe van Coehoorn, waartoe het land destijds f 10,000 betaalde en de familie de rest. Het Graf is schoon bewerkt. De inscriptie is ten deele uitgeschrapt, wij merkten op dat het uitgeschrapte waarschijnlijk de adelijke tijtels waren, waarin wij door den koster bevestigd werden die ons verhaalde dat dit in 1795 gedaan was. Zoo konde dan dit dolle jaar de graven zelfs niet in rust laten. Van Wijckel deden wij een toertje naar Sloten een zeer klein en dicht bebouwd stadje. Wij begrepen niet hoe rijtuigen dit stadje konden doortrekken zoo naauw als de straten waren. Te Wijckel terug gekeerd begaven wij ons naar Balk een insgelijks naauw bebouwd en volkrijk dorp. Wij wilden daar den Vrederechter van het Kanton den Heer Reneman bezoeken, welke wij echter niet ’t huis vonden. Van Balk wandelden wij hiernaar toe en bezichtigden de plaats van Mevr Rengers. De eigentlijke plaats is stijf de rest woest, doch naar het schijnt een goed [xxxxx] gevend. Van Balk tot hier is bijkans één bosch. De duurte der eike schors geeft goede voordeelen.

Worcum 6 Junij.

Het onweder bedaard zijnde gingen wij des avonds naar Staveren. Evenals ’s morgens vonden wij de publieke wandeling veel schooner dan de buitenplaats van Mevr. Rengers. Stavoren is een zeer vervallen stad. Wij zagen de stad doorwandelende naar onze herberg aan de zijde van Hinlopen niets dan één man en ééne vrouw. Deze stad was eertijds welvarend, dan het verval des handel sleepte na zich het verval van de fabrieken welke door den handel bestonden en Staveren ging ten gronden. In de laatste 20 jaren zijn er 3 timmerwerven en éen zeilmakerij. De laatste timmerwerf werd nu 8 jaren geleden gesloopt. Hinlopen is weinig beter. Wij kwamen daarin even als te Stavoren door een hek zoo als men in Holland voor de weilanden gebruikt doch hier zagen zij geen mensch zelfs geen katten of honden toen wij in de stad inzagen, en wij moesten een goed end in de stad gaan eer wij in staat waren iemand te spreeken. De zeedijken zijn hier goed voorzien en moeten veel geld kosten. Dikwijls ziet men 5 reijen palissaden, de tusschenruimte van de beide buitenste is met steenen gevuld, en de glooiing is geheel van de zwaarste steenen. Worcum bestaat uit ééne gragt, welke bijkans een half uur voortduurt. Hier ziet men veel welvaart en rijkdom, en men heeft er goede herbergen. Molquerum bezochten wij doch het was vroeg, niemand was bij de hand, en wij zagen niets bijzonders. Het doet mij leed in Worcum geen kundig mensch te kunnen groeten.

Harlingen 9 Junij 1823.

Van Worcum wandelden wij den avond van den 6dennaar Bolswaard. Wij verlieten dus de eentoonige zeedijken om meer landwaarts in te trekken. De weg was een eenvoudige kleiweg, zonder pad voor voetgangers, en evenwel hoorden wij dat op dien weg aan voetgangers voor tollen kon af gevergd worden 2 stuivers 2 duiten en de weg is maar van twee uur. Men vorderde ons echter slechts af 1 st en 6 duiten. Bolswaard is een vrolijk en aangenaam stadje. Er schijnt veel welvaart te zijn. Meest leeft het van de boerenstand. Het is de 3de marktplaats in rang van Friesland. De stad is met schoone boomen omwald. Den volgenden dag deden wij een toertje naar Sneek, de 2de marktplaats in rang van Friesland. Deze stad is zeer welvarend, vrolijk, net bebouwd en zindelijk. Het aantal inwoonders is sedert 1810 van f 5.000 op 6,000 gekomen. De markt pla is zoo gezocht dat een kleine kroeghouder mij verhaalde dikwijls 200 paarden op markdag te stallen en noch een van de minste te zijn. Daar en boven heeft Sneek veele fabrieken. Op onze terug tocht bezochten wij Do. Visser te IJsbrechtsum. Zeer was hij ingenomen met het schoolwezen. Op een tabel zag ik dat de scholen hier in Vriesland in aantal vermeerderden dat de leerlingen in aantal toenamen, dat de meester beter betaald werden, en dat men het onderwijs op de schoolen binnen dezelfs grenzen terug bracht. Dit laatste verhaalde do. Visser mij dat beteekende dat men in minder vakken onderwijs gaf. Bolswaard verlieten wij gistren om half vijf uur en wandelden door een paar schoone dorpen herwaarts. Wij volgden de rij weg en hoorden naar 1½ uur loopens dat wij de weg een half uur hadden kunnen verkorten. Wij vroegen of wij de weg verder verkorten konden en men verzekerde ons van neen, doch weinig verder hoorden wij dat een voetpad ons recht op Harlingen bracht. Men heeft in Vriesland veel voetpaden, doch de boeren weeten er geen dan die om hun dorp zijn. Men dient dus in alle dorpen naar de weg te vragen. Van meer belang is het in Vriesland om de voet paden te volgen dan elders, daar de kronkelende rijwegen de weg zeer verlengen, die daarenboven zeer eentoonig is. Na onze wandeling gingen wij in een kerk, alwaar ik van de predikant redelijk voldaan was. Na kerktijd bezochten wij den Burgemeester Rodenhuis werden er wel ontfangen en geinviteerd deel te nemen aan een partijtje bij den Heer Pieter Rodenhuis te groot Lankum. Hier vernamen wij dat de bloei van Worcum slecht schijnbaar was en dat het met Stavoren en Hinlopen gelijk zoude staan, zoo het niet door eenige rijke menschen werd opgehouden, door middel van eenige fabrieken. Harlingen dat er goed en wel uit ziet wordt door eenige kooplieden opgehouden. De vervoer van Vriesche booten naar Londen is hier groot. Dit moet nu met Engelsche scheepen geschieden daar de Engelsche geen Vriesche scheepen willen toelaten. Hierdoor heeft de Vriesche scheepvaart veel verloren en men kan geen retorsie uitoefenen daar de Engelschen dan geen Vriesche boter zouden willen hebben, het geen den landman geheel ten gronde zoude helpen. Eene schoone melk koei is nu 40 vier jaren geleden 100 gl. waardig. Een morgen best land nu f 1000, 4 jaren geleden 1,500 waardig.

Franeker 10 Junij 23.

Na gisteren ochtend op mijn kamer aan dit mijn journal gewerkt te hebben, nam ik mijn ontbijt in de algemeene vergaderkamer van het logement. Ik ontmoette daar een koopman, met wien ik in gesprek kwam en welke mij verhaalde dat hij met drie andere kooplieden in Groningen geenfonceerd was en in Duitsche en Engelsche waren handelde. Over het frauderen en sluiken sprak hij als van eene dagelijksche zaak, waarvan hij zeide wel een afkeer te hebben, doch waartoe hij gedwongen werd, doordien hij anders niet tegen de fraudateurs konde markten. Veel verhaalde hij ons van de wijze hoe, inzondeheid over de grove lakens en het zout. Het regende sterk zoo dat het wandelen ondoenlijk was en wij verkozen dus met de schuit te gaan. Wij deden eerst een wandeling door de stad en langs de wallen om alles nader te beschouwen, doch ik vond aan de stad weinig bekoorlijks of bevalligs te zien, wij namen toen afscheid van den Burgemeester, en gingen naar de schuit. Alhier aangekomen bezochten wij mijn vriend Prof. Philipse. Hij had de goedheid ons de gebouwen der Academie de hortus en de bibliotheek te doen zien. De Bibliotheek is in een goed en ruim locaal en schijnt voor het gebruik wel ingericht te zijn. In het geheel schijnt men zich hier veel moeite te geven. Het is te betreuren dat Franeker geen academie is. Aan de vaart tusschen Harlingen en hier zagen wij veele steen en panne bakkerijen. In het geheel zijn die twee fabrieken zoo wel als de kalkovens menigvuldig in deze provincie. Men beweert dat die objecten buiten de provincie grootendeels verkocht werden. Wij bezochten hier het planetarium van Eisinga ik heb van dit werk geen verstand doch zag het met genoegen alleen om de kamer te zien waarin het gewekt was en de man die het bewerkt had. De kamer heeft veel van een boeren binnekamer. Daar is een bedstede in, een kast, een porcelein kast, borden langs de muuren een ouderwetsche schoorsteen met een gordijntje. De man, die een wolkammer is, wees ons zijn werk met de grootste eenvoudigheid en had een sloofje aan, en een kleine pruik op en was geheel in het kostuum als of hij zoo van het wolkammen afkwam.

Leeuwarden 16 Junij 23.

Wij hoorden de 10den dezer te Leeuwarden de Oratie van Prof. Amersfoordt bij het nederleggen van zijn Rectoraat. In deze Oratie troffen mij veele uitdrukkingen, als alma natura parens, generosa natura mater, en Sive natura Sive Deus. Wanneer wij deze woorden de beteekenis geven die zij wezenlijk hebben, is er eene der Christen onteerende afgoderij in gelegen, die ons te meer verontwaardigde toen wij hoorden dat die Professor een Professor Theologiae was. De overgave van het Rectoraat ging vergezeld met bespottelijke plechtigheden, welke plaats konden hebben, toen de waardigheid van Rector iets wezentlijks was, doch nu bespottelijk zijn daar die waardigheid naauwlijks meer in naam bestaat. Ook hoorden wij den aftredenden Rector in zijn verhaal van het voorgevallene aan het Athenaeum zich beroemen op zaken, die mij voor den geest brachten eene opmerking, welke ik reeds lang gemaakt heb, dat men zich namentlijk op kleinigheden beroemt, wanneer men zich op niets wezentlijks beroemen kan. Het best ware gedachtig te zijn aan den les van Paulus, ‘die roemt roeme in den Heere. In ons logement was er een talrijk gezelschap, zoo dat er open tafel was, waar wij eene vrolijke en aangename conversatie hadden. Den volgenden dag bleven wij in Franeker, doordien mijn reisgenoot onpasselijk was. Ik maakte van mijn tijd gebruik om nader kennis te maken met Prof. de Crane. Ik vernam daar dat de oorzaak van de kronkelingen in de wegen van Friesland gezocht moet worden in de menigvuldige kloosters, die door hun invloed wisten te beletten dat er wegen door hunne goederen gelegd werden. Prof. de Crane vond ik een geleerd, vriendelijk en beleefd mensch. Prof. Amersfoordt kwam er ook, binnen komende ontwaarde ik uit de buiging die hij voor mij maakte, dat hij een laag, vleiend, kruipend en allesins verachtelijk wezen was. Door zijn gedrag en gesprekken vond ik mijne opmerking volkomen bewaarheid. Van Franeker wandelden wij over Berlicum, ‘st Japik, ‘st Anne, Vroombuurt en Stiens naar Leeuwarden. Te Berlicum maakten wij kennis met den instrumentmaker Riens, een hoogst eenvoudig, doch naar wij vernamen tevens redeloos mensch. De wegen bij Berlicum zijn zeer mooi. Er zijn veel vruchtbomen, moestuinen enz. die Leeuwarden van alle vruchten en groentens voorzien. Berkum telt 900 inwoonders. De weg is tot Stiens toe niet bijzonder mooi voor het oog, doch de bijzondere vruchtbaarheid loopt in het oog. Aangenaam was daaromtrent het gezicht dat wij op de tooren van ‘St Anne over het omliggende land hadden. Wij vernamen hier hoe de boeren achter uit gingen. Dit is voornamentlijk veroorzaak door dien zij bij de duurte de[r] landproducten, de landerijen voor zulke hooge prijzen kochten dat zij er geld op moesten beleenen om die te betalen. Nu moeten de interessen der beleende gelden betaald worden, en bij de daling der land producten is dit ondoenlijk. De executien zijn menigvuldig, en de lage prijs der producten zoo wel als de menigvuldige vaste goederen die aan de markt gebracht worden, doen de inkoopsprijs der landerijen zeer dalen. Voorheen was hier een morgen 2,500 gl. waardig; doch nu slechts 1/3 van die som. Men vleit zich dat eene kleine rijzing der land producten, de waarde van het land zal doen stijgen, en die rijzing ziet men te gemoet. Leeuwarden is een bij uitstek welvarende stad. Van de komst van Koning Lodewijk af bloeide zij veeldoor den Smokkelhandel. De winst is er groot. Hoe zeer de botermarkt in Sneek boven die van Leeuwarden gesteld wordt, erkent men echter algemeen dat de markt van Leeuwarden over het algemeen de eerste is. Leeuwarden werd op 11,000 zielen gerekend, bij de telling in 1796 werden er 15,000 ingevonden, en nu rekent men dezelve op 18 a 20,000 zielen. De huizen zijn er zeer duur, zoowel in koop als in huur, en ik heb zelfs hooren beweeren, dat de koop en huurprijs der huizen in Leeuwarden veel hooger is dan die van Amsterdam en den Haag. Leeuwarden was voorheen een bijzonder lelijke stad. De straten zijn zeer slecht in orde, de stoepen verre in de straat en de luifels algemeen. Men had reeds getracht hierin eenige verandering te bewerken, doch de pogingen van Burgemeesters waren te vergeefs. De Koning zeide eindelijk dat het betaamde dat Leeuwarden beter in orde gebracht werd. Nu deed men nieuwe pogingen, welke beter slaagden. De luiffels werden door de regering van de huizen der onwilligen afgenomen, en de stoepen die men niet ingetrokken had afgehakt. Deze maatregele was nu doorgezet, doch nu had de stad een zonderling aanzien gekregen, doordien de gevels voor luiffels geschikt van luiffels ontbloot waren. De ingezetenen bouwden nu nieuwe gevels aan de huizen, de regering leide nieuwe straten, en de stad kreeg een schoon aanzien. Veel werd er over de maatregelen der regering toenmaals geklaagd, men noemde dezelve tyrannen, dwingelanden, despoten, enz. enz. doch nu wordt dezelve juist om die maatregelen gezegend. Wij zien hieruit op nieuw dat het domme gemeen niet weet wat goed voor hen is, en het op zijn best genomen, slechts uit de effecten kan zien. Leere de regeerder hieruit, dat hij zijn plicht moet betrachten, zorgen voor de welvaart der onderdanen, zonder zich te bekreunen aan het oordeel van het domme gemeen over de maatregelen tot bereiking van dit doel in het werk gesteld. Wij bezichtigden hier de gevangenissen. Ik vond dezelve over het algemeen goed, ruim, luchtig doch zij beantwoordden geenzins aan mijne misschien te hoog gespannene verwachting. In het huis van arrest zag ik dat de noch niet gecondemneerden nimmer hunne hokken konden verlaten. In het tuchthuis vond ik het Godsdienstig onderwijs zeer ongeschikt. In de gereformeerde godsdienstoeffening zijn alle gezindheden zelfs Roomschen en Joden tegenwoordig, de laatste achter eenig tralie werk, de Roomschen oeffenen daar hunne godsdienst afzonderlijk uit. Dit alles zijn lakenswaardige instellingen. De gereformeerde gezindheden verschillen onderling te veel dan dat zij kunnen onvereengebracht worden, zoo men niet het Deisme tot vereenigingspunt neemt, en dan oordeel ik geen godsdienst oeffening beter dan zulk eene. Dat men Roomschen dwingt de gereformeerde godsdienst bij te woonen is verkeerd, dat men er Joden toe dwingt is een gruwel, het geheel grenst naauw aan de inquisitie is misschien veel erger, en in principe gewis veel goddelozer. De veroordeelden moeten werken. 1/3 der winst is voor het land, 1/3 voor het huis, en 1/3 voor hun. Een gevangene die sterk werkt en altijd werk heeft, verlaat het huis na 7 a 8 jaar zittens met honderd gl. Hier uit ziet men dat dit huis tegen de fabrieken niet kan markten, en dat het werk dus weinig beteekend. Nu moet men noch in aanmerking nemen, dat een gevangene niet altijd werk kan bekomen, en dat de voorbeelden dus dat iemands ’s jaar f12-10-4 wint zeer gering zijn.

Leeuwarden 17 Junij 1823.

Dezen morgen ten 5 uur ons logement verlatende, om over de dorpen: Hallum, Ferwerd enz. naar Dokkum te wandelen, werden wij in de stad reeds zoodanig door den regen overvallen, dat wij genoodzaakt waren in een herberg te vlugten en aldaar het afvaren aftewagten. Van dezen tijd maak ik gebruik dit journaal te vervolgen. Wij hebben dan gedurende ons verblijf in deze stad noch kennis gemaakt met den ouden Dokter Vitringa Coulon, en van hem omtrent het tuchthuis nadere inlichting bekomen. De kosten der gevangenen had men hier ter plaatse gebracht door zuinigheid in de administratie op twee st. daags per persoon, daar zij elders 5 st. waren. Deze bezuiniging oordeelde hij dat nu zoude ophouden, gelijk men dan met het nieuwe plan over de gevangenissen geheel niet te vreden was. Tot straf bezigde men het middel van straatslijpen. De veroordeelde gevangene werden zijne voeten gebonden, zijn linkerhand van het lijf af moetende houden, kreeg hij in de rechter een steen, waar mede hij, naar mate van de straf, gewoonlijk twee uur lang, de straat moest slijpen. Het spreekt van zelf dat hij daardoor altijd in eene gebukte houding was, en zoo hij niet met de geëischte spoed de straten slijpten werd hij door de slagen op zijn billen tot meerder spoed aangemaand. Men gevoelt het zware en ontmenschte van deze straf. De straf was dubbeld, en het geeischte werk van dien aart, en tevens hatelijke nietigheid, dat van een slaaf gewis nimmer zulk een vernederend, onteerend en beestelijk werk gevorderd is. Wij zagen mede het paleis. Dit gebouw voorheen door ’s Konings voorvaderen als stadhouders van Friesland bewoond. Hetzelve was in 1795 van ’s lands wege verhuurd en in later tijd verkocht. Het schoonste gedeelte werd toen afgebroken en het overige door twee particulieren bewoond. De haat tegen het huis van Oranje was groot, en naauwlijks kan men zich een begrip vormen van de gruwelen daardoor begaan. Door de gandsche provincie heeft men de wapens, graftombes en grafzerken geruineerd en uitgebeiteld, maar daarmede had men zich niet genoeg onteerd. De beenderen van het huis van Oranje zijn uitgegraven, op het kerkhof, in de gragten, riolen, secreten enz. enz. geworpen, elkander om de ooren gesmeten, en wat ongelooflijk schijnt juist de beenderen der geliefkoosste leden van dit vorstelijk huis, en die ook nu noch in dankbare zegening zijn bij het volk, zijn uitgekozen, om de duivelsche trom der revolutie te slaan. De onnozele afbeeldingen dier vorsten konden de woede niet ontgaan, zij werden verbrand en in stukken geslagen. Wij bezichtigden ook de stads schoolen ter dezer plaatsen. De localen zijn ruim en luchtig en in dezelve wordt aan 8 a 900 kinderen gratis onderwijs gegeven. Men wil noch een school bouwen, daar er noch 500 kinderen zonder onderwijs zijn, het besluit is echter noch niet genomen, en het is ook onzeker of het genomen zal worden. Zoo het genomen wordt is het onzeker of er gratis dan wel voor eene verminderde prijs onderwezen zal worden. In sommige steden willen ouders hunne kinderen niet voor niet doen onderwijzen, daar zij het gratis onderwijs vernederend oordeelen. Of dit denkbeeld ook hier ter stede bestaat is mij onzeker voorgekomen. Het onderwijs beviel mij beter dan ik het elders gezien had. Voor den godsdienst was beter gezorgd. De gereformeerden kregen eens in de week afzondelijk in hunne religie onderwijs. Het onderwijs dat dagelijks hierin gegeven werd beviel mij niet. De Bijbel wordt niet gelezen maar een Bijbelsch leesboek, gemaakt door Bernardus Verweij. Hierin wordt Jezus bij een braven Jood vergeleken, die trouw ter kerk gaat, en zijn voorbeeld als dusdanig ter navolging aanbevoolen. Men lees er dat Saul door het volk tot koning werd verkozen, het geen in de kop van een ezel maar niet in den Bijbel gevonden wordt. Van Achab wordt gemeld dat hij zijn buitenplaats met den wijngaard van Naboth wilde vergrooten, het geen eene verwarring van oude en nieuwe ideeën veroorzaakt, die hoogst gevaarlijk is. Het onderwijs van den meester was veel verstandiger dan het boekje.

Hier en daar hoorden wij over de belastingen spreeken. De bepaling van f 20 is voldoende, op het land, daar de gemiddelde huurwaarde der woningen slechts f 40 is, en in de steeden wordt zij voldoende gemaakt, doordien de bedeelden een gedeelte van hunne huizen gegeven wordt door de armen commissien, waardoor dan het gedeelte van het huis dat zij huuren onder de f 20 is. De belasting op de dienstboden wordt veelal ontdooken, daar de Heeren minder dienstboden aangeven dan zij hebben, en het bewijs door de administratie nooit gegeven kan worden. Zoo gaat het ook met de belasting op de paarden, daar de meeste ingezetenen iets uitvoeren, hunne paarden een paar maal in ’t jaar gebruiken voor de uitoeffening van hun bedrijf en dezelve dan voor dubbel gebruik aangeven. Met de huizen gaat het goed, en het middel van schatting is meest in gebruik, tot genoegen der administratie en der ingezetenen. In sommige plaatsen hebben de schatters slechts aan de ingezetenen raad gegeven voor hoeveel zij zich moesten aangeven, de ingezetenen namen met die raad genoegen, taxeerden zich zelven, en met die aangifte is de administratie te vreden. over Appelius is niemand te vreden, en vrij algemeen denkt men dat hij het thans bestaande stelsel van belastingen wil tegenwerken. De redenen daarvan zijn de moeilijkheden die hij in de administratie te weeg brengt, de verschillende en tegenstrijdige aanschrijvingen, het niet of te weinig overzenden van wetten en besluiten enz. enz. De Heeren Vitringa Coulon, vader en zoon, Rengers Contrl. der belast. Beucker Andreae, Van der Veen, Bake, Delprat en W.W. Brouwer bewezen ons veel vriendschap, doch veele ingezetenen dezer stad waren onverschilliger, sommigen de Bokkigheid zelve.

Groningen 19 Junij 23

Van Leeuwarden voeren wij in gezelschap van eenige lompe Friezen naar Dokkum. Dokkum telt 3,400 inwoonders, is groot, doch armoedig. Wij kwamen bij do . Adriani die ons het huis bijkans uitzette. Wij overnachten te Dokkum en voeren gisteren tot dicht bij Kollum en wandelden toen naar dit dorp. Wij wandelden eerst naar de Dokkummer Zielen of Sluizen, die veel overeenkomst hebben met die van Katwijk. Toen wandelden wij door het bosch van Kollum, en beklommen daar een hoogen tooren, welke daar door een Oostindie vaarder geplaatst was, tot eeuwigdurend teeken van zijn rijkdom. Zijne familie viel hem lastig en hij onterfde dezelve, nam nieuwe aan en maakte hen Universeel erfgenaam onder verplichting van dezen tooren te onderhouden, sub poena om bij instorting de gandsche erfenis aan het dorp te overhandigen. Wij wandelden van Kollum naar Stroobosch en voeren toen tot Groningen. Het land was eentooning. Bij de Friesche grenzen wordt het kaal, lelijk onvruchtbaar. Groningen telt 28,000 inwoonders is mooi en ruim zoo wel als geregeld gebouwd. Het stadhuis midden op de markt is een schoon gebouw. Mooije huizen zijn er anders niet, zoo min als goede standen. Alles woont door elkanderen, en de fatsoendelijke lieden zijn door de gandsche stad verspreid. Wij vonden weinig menschen ’t huis, en zagen niets dan de Academiesche gebouwen en tuinen en de Wallen. Niets van dit alles beviel mij. Wij maakten kennis met Prof. Van Swinderen, een lief, bereidvaardig, maar druk en geaffereerd mensch.

20 Junij 23.

De Friesche boter slechter dan de Hollansche, beter dan de Groningsche. De Groninsche wordt in London voor Friesche verkocht dat de renomé der Friesche bederft. De Friesche is in London duurder dan de Hollandsche, doordien de zwaarte van het Hollandsch gelapt vaatwerk het inkomend recht in Engeland te veel verhoogd. De Friezen zijn zonder onderscheid jaloersch op de Hollandsche boter.

Het stadhuis beantwoord niet aan de verwachting. Alles is aan de schijn opgeofferd. Van buiten Keizerlijk van binnen gemeen. Geen goede vertrekken, oude meubels, gemeene trappen. Toen men de muuren gezet had ondervond men geldgebrek, en het werd niet naar Vereisch voltooid. De gevangenissen zijn slecht, onder de grond, stinkend. Een gevangene kost daags 22 centen in Leuwarden 10. De Smokkelhandel was hier groot onder Koning Lodewijk, dit gaf veel vaart en vertier. Een werf aan de Pekel bouwde destijds 40 schepen in ’t jaar, nu 1 of 2. Hij is bij het volk noch bemind. Doch geen wonder als Smokkelaar was hij een begunstiger der Smokkelhandel. Goede wandelingen. Wallen Starrenbosch. Verschansingen. Do Guyot geeft onderwijs in alle godsdienstige gezindheden.

Saltkamp 22 Junij 1823.

Het klemrecht verliest zich in de tijden, voorheen was het land slechts voor 6 jaren geklemd, doch altijd in handen der Meijers blijvende, werd het eindelijk onzeker of het opzegbaar was. Het hof van Groningen wilde deze zaak niet beslissen, en hare arresten zijn zeer contradictoir. Aan deze processen heeft men in het midden der vorige eeuw een einde gemaakt door transactien. Volgens dezelve is het recht onopzegbaar. Gisteren avond deden wij eene visiete bij Do Guyot, welke geheel niet aan onze verwachting voldeed. Het was alles uiterlijke of geveinsde beleefdheid. Ten tien uur ging ik naar bed, en werd ten twaalf uur door een verschrikkelijk geraas wakker. Er was eene promotie partij in huis en wel vlak onder mijn kamer. Welhaast hoorde ik mijn naam noemen, en naauwkeuriger toeluisterende bemerkte ik dan een persoon het woord voerde, mij beschuldigde van op vaderlandsche mannen gescholden te hebben, en voorstelde mij voor de balie te doen komen. Het geraas en getier nam nu hand over hand toe, en onder een wild gebriesch bleeft ik bij de vier uuren het onderwerp der conversatie. Men sprak van mij te vermoorden, die het beter met mij meenden, wilden mij en corps voor den geest brengen dat Bilderdijk niet alleen wijs was maar ook anderen, en dat hij niet alleen de publieke geest uitoefende, en daarna zouden zij mij tot straf van het reeds bedrevene onder het billiard duwen om daar tot spot van het gezelschap te zitten. Onder alle deze besluiten werd de wijn niet vergeten. Veele toasten werden ingesteld, meestal jacobijnsch revolutionair en heesch. Duidelijk heb ik twee conditien gehoord die mij specteerden, mijn dood, en de strop waaraan ik gehangen moest worden. Ook hoorde ik voorstellen mij een verklaring te doen teekenen waarbij ik beloofde liberaal te zullen worden. Al dit getier en geraas zoude mij niets hebben kunnen scheelen, ware het niet dan er pogingen aangewend werden om die bedreigingen te effectueren. Drie pogingen zijn er gedaan om mij van het bed te lichten, (want dat ik van het bed gelicht en voor de Heeren gebracht moest worden was spoedig beslist) twee met geweld en één door list. De laatste was haast geluk in zoo verre dat men mijn kamer genaderd was. De knecht van het logement een vlugge en sterke jonge, begreep dat de handelwijze die men mij wilde doen ondergaan onwellevend was, en nam de vrijheid de aanvallers telkens van de trappen te werpen. Op deze wijze werd ik van verdere onaangenaamheden bevrijd, en kwam vrij met een goede fooi aan den knecht te geven, met een slapeloze doorgebracht te hebben, en den volgenden dag vermoeid te zijn. Deze behandeling wilde men mij doen ondergaan uit liberaliteit en verdraagzaamheid. Weinig dacht ik op mijn 25ste jaar met het lot van Kotzebue bedreigd te zullen worden, veel min dat er in ons land zoo veele Sandten waren als ik nu gezien heb dat de Groninsche Academie alleen oplevert. Het logement was vol vreemdelingen, mijne buuren die de bedreigingen zoo goed als ik konden hooren, vluchteden en de vrouwen maakten veel misbaar. Aangenaam was het ons toen het bezopen gezelschap het logement verliet en wij de stad verlaten konden zonder aan deze zaak van onze zijde eenig eclat te geven. Onaangenaam was het ons op afzonderlijke kamers te slapen, daar wij niet bij elkander komen konden zonder het eclat te vermeerderen, en vrees te toonen, en ik voor zach, het gevaar aanmerkelijk te vergroten.

De Heeren Hendrinz Vader en Zoon lieten ons veel kabinetten zien. Voorts hebben wij de kerk bezichtigd, waar een monument opgericht was voor Wester, een koster in zijn kwaliteit van Schoolopziener. Eindelijk beklommen wij den tooren die voor een der hoogsten uit ons land gehouden wordt.

Heden wandelden wij over Dorquert, Oostum, Garwert, Ezinge, Saagsum, Aldenhove Kommerziel naar het Ruigezand, en voeren van daar de rivier af herwaarts. De twee eerste plaatsen merkten wij niet door gelopen te zijn. Te Ezinge gingen wij in de kerk. de predikant was ortodox genoeg, doch het ontbrak hem aan kunde en welspreekendheid.

De weg naar het ruige zand beviel ons zeer. Hoezeer het land niet altijd even vruchtbaar is, zijn de landgezichten door de veelvuldige soorten van producten, en door het verschil van hoog en laag aangenaam en bevallig. De boerenstand is veel vriendelijker en beleefder dan in Friesland. Vreemdelingen worden er naauwkeurig te regt gewezen, en niet zelden gaan menschen doch meest worden kinderen mede gegeven om den weg te wijzen. Over het Ruigezand kan men veel lezen in de beschrijving van Groningen. Hier zij het genoeg gezegd dat ik de woning bezocht heb een pijp, tabak en een borrel kreeg en in het geheel vriendelijk onthaald werd. De woning en de stallen zolders en kelders zijn koninglijk. Des winters waren er op een boerenwoning 70 koeijen, door elkander zijn er door elkander 20 knechts aan het werk. De producten worden naar alle markten gebracht, doch meest naar Groningen en Leeuwarden. (2) In de Groninsche courant lazen wij te Appingadam de advertentie van zijn dood. Hij heette Douwe Martens Feenstra en was lid der Staten en van de commissie van landbouw van Groningen.

Uithuizen 23 Junij 1823.

Wij wandelden gisteren herwaarts over Ulrum Leens, Suirdijk, Weje, Pietersbuuren, Saaxumhuizen, Andel, Warfum, en Usquert, en kwamen zeer vermoeid aan. Leens, Saaxumhuizen en Warfum zijn schoone dorpen. In het eerste van dezelve vernam ik dat een Graas slechts 1/3 van een morgen was. De boer was een Hollander van geboorte en zeide mij dat een morgen 600 R. een Juuk 240 R en een Graas 200 R was. Met hem over de waarde van het land spreekende bemerkte ik dat 4 a 5 jaar geleden een morgen f 1,200 nu f 500 waardig was. Te Suirdijk bezagen wij een der schoonste boerderijen die in deze provincie gevonden wordt. Groot 50 morgen behalven het buitendijksche dat tot het Rijdiepgaat. 50 a 60 koeijen, 100 schapen, 12 paarden en dan veulens, kalveren en varkens. Groote tuinen, bogaarden met fijne vrugten. De huizen stallen zolders, kelders enz. enz. waren bijzonder ruim. Zij had een rijtuig en 2 paarden voor haar plaisier, 3 klokken waarvan 2 met klokkespeelen, zijnde een zeer mooi, voorts wees zij ons 15 zilvere en 2 goude zweepen benevens een gouden tabaksdoos door haar paarden gewonnen. In huis zag ik meer mahoniehoute meubels dan in het koninglijk paleis van Leeuwarden. Wij werden vriendelijk onthaald en ontfangen kreegen pijpen, tabak, bitter, koffij en boterhammen. De boerderij was beklemd en betaalde f400-..-.. aan den eigenaar. Uit de opgaven bleek het mij dat de belastingen f558-12-.. bedroegen. De goederen werden aan huis verkocht, en gekocht door menschen die dezelve op onderscheidene markten brachten. In onze wandeling herwaarts zagen wij zeker 25 boereplaatsen welke allen dito dito scheenen. Te Warfum verhaalde ik aan een boerin, dat de Groninsche boerinnen geen boter konden maken. Zij verhaalde mij dat de meeste er geen genoeg moeite op deden, doch dat zij goede maakte. Zij had gelijk. Het onderscheid proefde ik dat in het zouten bestond, het geen zij mij bevestigde. Uithuizen is een der grootste dorpen, maar niet mooi voor het gezicht.

Delftzijl 24 Junij 1823.

Het regende dezen morgen toen wij gereed waren te vertrekken. Wij besloten te vertoeven om te zien of het weder zoude ophelderen, doch daarin niet slagende, poogden wij een rijtuig te krijgen, welke poging echter mislukte. Eindelijk helderde het weer wat op en wij wandelden over de Meden, het Zand, Leermens, Oosterwitwert, Garnwert en Appingadam herwaarts. Tusschen Uithuizen en de Meden liggen de kasteelen van de Heeren Alberda van Menkema en Alberda van Reinsema, welke deze weg zeer verfraaijen. Alle de dorpen zien er lief uit en zijn op hoogtens gebouwd. Bouw en weiland wisselen elkander af, en veele landen en somtijds zijn de wegen met hout beplant. De menschen zijn vrij in de taal, [noot 1] een koperslager verhaalde ons de geschiedenis van zijne en van zijns vrouws teeldeelen. Voorts zijn de menschen bij uitstek vriendelijk en behulpzaam. Een koopman met zijn chais van het Zand naar Appingadam reizende, wilde ons in zijn rijtuig opnemen en drong er zoo op aan, dat wij aan zijne vriendelijkheid niet langer weerstand wilden bieden. Ook uit hem vernamen wij dat de boeren hunne goederen niet allen zelf ter markt brengen, hij had dezen ochtend 2000 Lb wol gekocht. Appingadam is eene vrij groote doch lelijke plaats, welke ook diep in verval scheen. Wij maakten er de kennis van den Heer Willem Small een vriendelijk en vrolijk bejaard man. Hij had in 1813 en 14 een compagnie jagers gekommandeerd voor de blokkade van Delfzijl en was zoo om zijne dapperheid als goede krijgstucht zoo hier als in den omtrek zeer gezien. Des namiddags war kwamen wij bij tijds hier aan, langs een schoone en welbebouwde weg. De stad is in diep verval, doch draagt de duidelijkste blijken van vorige welvaart. De straten zijn breed en de stad is luchtig. Nu grazen de beesten, en worden de weilanden in de stad gehooid. Die welvaart bestond ten tijde van Koning Lodewijk. Delfzijl was toen de hoofd smokkelhaven van Holland. De haven is bijzonder groot, doch toen te klein, zoo dat er gewoonlijk 25 a 30 scheepen buiten de haven aan de ree lagen. Men rekende dat er gewoonlijk 50 vreemde kooplieden in de stad waren. Daarenboven had de stad een sterk garnizoen. Nu waren er niet dan eenige turfscheepen, beurtmannen op Embden, 1 schip op Rouaan, 1 op Bayonne 1 Deen in de haven, behalven de visscherschuiten. De Deen noch wel om lekkaadje. De haven is veel slechter dan voorheen, en slibt dagelijks aan. Men geeft voor rede op dat het paalwerk aan de haven voorheen zoo was ingericht dat het water doorspoelde, waardoor de beweging in het water bleef en de slijk niet konde zakken. Nu is paalwerk gesloten, zoo dat het slijk dat in de haven komt er blijft. Daarenboven is er geen moddermolen, maar slechts eenige modder bagger schuiten. De eenige handel die iets beteekend is op Hamburg. Doch niets op rekening van inwoonders van deze stad. Er zijn nu slechts eenige veteranen in Garnizoen. Een ambachtsman verhaalde mij dat men 12 of 14 jaar geleden op 1 dag meer geld konde winnen dan nu in een jaar.

Nieuwe Schans 25 Junij 23.

Wij wandelden naar dezen schans over Wagenbergen Nieuwolda, Finserwold en Beesterhamrik. De weg van Delfzijl over Wagenbergen tot Nieuwold beviel ons niet bij uitstek. Onder de goede gronden vindt men veelen met distels bezaaid. Van Nieuwolda wandelden wij over de polders van 1819-1821 ingedijkt. Men kan zich moeilijk eenig begrip maken van de vruchtbaarheid van deze streeken. Ik beken nimmer zoo iets gezien te hebben. Zoo ver het oog bereiken kan ziet men niets dan welig koorn, koolzaad of hooiland. Het land is hier volgens de data mij bezorgd verkocht voor f1070-..-.. ’t morgen welke som grooter wordt wanneer men in aanmerking neemt dat der Meijers of beklemde boeren 25 jaren lang om de kosten de bedijking goed te maken, van ieder morgen 16 gl. betalen moeten. Finserwold is een der schoonste dorpen die ik ken. Vruchtbaar is almede het land tusschen Finserwold en deze schans. Van de grootheid dezer boerewooningen heeft een Hollander geen denkbeeld. Wij zagen er heden zeker meer dan 50 zoo als er in Holland niet gevonden worden, waaronder veelen met twee en drie verdiepingen. Deze schans is eene kleine en vervalle plaats, die als vesting is opgegeven. Wij bezichtigden het school, dat een bijzonder schoon locaal had, en waar het onderwijs mij zeer beviel. De meeste schrijfvoorbeelden bestonden uit Bijbel plaatsen, en die er niet uit waren, waren lessen die met den Bijbel overeenkwamen, en dus voor kinderen en menschen heilzaam en nuttig.

Assen 28 Junij 1823.

Van de Schans wandelden wij den 26sten naar Winschoten. De weg was langs de vaart en had weinig aanvalligs. Vermoeid van onze reis bleven wij te Winschoten om dien dag verder uit te rusten. Wij vonden er een zeer goed logement, en table d’hote, waar de menschen afschuwelijk liberaal waren, en niet anders spraken dan om uit liberaliteit de menschen te vermoorden of zelfs vermoord te worden. Winschoten is mijns inziens na Groningen de grootste stad dezer provincie. Van Winschoten wandelden wij gisteren de beide Pekels af tot aan het Groninger Kanaal volgden dit tot Wildervank, klommen Wildervank op tot Veendam, en werden toen door een regenbui overvallen, ’t welk ons deed besluiten een rijtuig te nemen aan naar het Hoogezand te rijden, waar wij den nacht verbleven. Aan den ouden Pekel kwamen wij in den herberg, waar wij eenige schrijfvoorbeelden vonden die allen zeer geleerd waren, en uit de natuurlijke historie getrokken waren, als de Kaneelboom, de peperboom, de geschiedenis der Zoologien enz. enz. Onder het ontbijt kwam het kleine aapje binnen met eene pedanterie die ondragelijk was. Bij zijne ouders gezeten, bleek het ten duidelijksten dan hij hen voor domooren hield, ook nam hij de vrijheid hen alle oogenblikken tegen te spreeken en te berispen. Dat het met de overige kinderen van dit dorp, die hetzelfde geleerd onderwijs krijgen niet beter zal zijn, behoeft geen betoog, en hoe het die aapjes als menschen zullen maken zal de ondervinding leeren. Van Winschooten af rijst de weg. Weelig staat daar het land en de gezichten zijn allerliefst. De Pekels het Groninger Kanaal de Wildervank en Veendam moet men zich verbeelden als een huis met twee vleugels, waarvan het Groninger Kanaals het Corps de logis, de Pekels de rechtervleugel en de beide andere dorpen de linkervleugel uitmaken. De Pekels maken een Kolonie uit, Veendam en de Wildervank een ander.

tekening op linker bladzijde

Beide Kolonien moeten gesplitst worden de oude Pekel is het oude gedeelte, de nieuwe of boven Pekel het nieuwe gedeelte dier Kolonie. Van de andere is Veendam het oude en de Wildervank het nieuwe gedeelte. De Pekels bestaan in een rei huizen aan beide zijden der vaart van twee uuren lang. Aan de oude wordt bijkans geheel niet meer, aan het begin der nieuwe weinig doch aan het einde veel geveend. Uit afveenen, en bebouwen van afgeveende gronden zijn deze rijke en bloeijende kolonien ontstaan, die noch veele blijken van welvaart dragen, hoezeer de lage prijs der landproducten ook hier veel kwaad doet. De scheepstimmerwerven waren bij den bloei der smokkelhandel onder Koning L. bloeiend en derzelver bloei is sedert afgenomen. Hun getal is aanmerkelijk en bij veelen zag ik nieuwe scheepen. Voorts was de vaart vol schepen zoo wel oude als nieuwe. Van de nieuwe Pekel is er een vol uur tot aan de Groninger Vaart waar de grond geveend moet worden, gelijk ook al wat wij van het Groninger kanaal gezien hebben aan de Snit legt. Er is geen twijfel aan of ook deze streeken zullen bebouwd, en met huizen bezet worden. De boomen langs het kanaal groeiden welig. De Kolonien van Veendam en de Wildervank bevielen mij noch beter. De huizen zijn grooter, rijker, de winkels talrijker en de vaart breeder. Dit Kanaal gaat voort tot Groningen. Op Veendam volgt Suidbroek dan Sapmeer en eindelijk het Hoogezand, en gelijk men nu verhaalde blijft de dubbele rei huizen tot dicht bij Groningen voortduren. Van Veendam reden wij binnen door tot Sapmeer en zoo weder langs het Kanaal tot aan het Hoogezand. Nu hadden wij gelegenheid de effecten der verveeningen te zien en zagen waar eertijds veenen waren, het weeligste kooren. Gelijk ik meer van Groninger land heb opgemerkt, herhaal ik hier dat men zich in Holland van de gezichten over deze korenvelden geen denkbeeld kan maken, evenmin als van de luister der boerewoningen cum annexis. Het Hoogezand overtrof noch alles. De vaart scheen hier breeder. De huizen zijn verder van de vaart gebouwd, en grooter. De weg is beeter beplant. Hier ziet het er vorstelijk uit, en alles getuigt dat deze streek gelijk zij een der schoonste zoo ook een der rijkste uit de noordelijke provincien is. Wij vonden er ook een zeer goede herberg. Heden wandelden wij over Suidlaren herwaarts. 1½ lang is de weg zeer lief. Men ziet hier het schoonste bouw en weiland, de weg is mooi beplant, en hier en daar heeft men uitgestrekte buiten plaatsen met schoone eikeboomen, die den weg zeer veraangenamen en vervrolijken. Een plek heide kondigde ons aan dat wij in Drenthe waren. Hier en daar was de weg beter, doch over het algemeen was de weg naar Suidlaren verder niet mooi. Suidlaren is reeds een geheel Drentsch dorp. De huizen zijn verre van elkander gebouwd. Een groot plein midden in het dorp. Alles ongeregeld en in en buiten het dorp de schoonste boomen, waartoe het landgoed van den Graaf Van Heide van Remenstein veel medewerkt. Buiten Suidlaren komt men spoedig in de heide en het is wezentlijk verwonderlijk hoe hier eene spoedige afwisseling in den grond bestaat. De uitgestrekte Zandvelden eindigden voor het oog niet. Tot Assen wandelden wij door in de hei. Slechts hier en daar vonden wij een armoedig dorp, zonder schoorsteenen. Deze kleine dorpen zijn in de boomen verschoolen. Gelijk wij hier meest heide zagen, en somtijds zandvelden, zagen wij ook het schoonste houtgewas, en het beste kooren, waarvan de velden dikwijls ook onafzienbaar waren. Dit contrast is opmerkens waardig, en doet zien dat er noch zeer veel gronden voor bebouwing vatbaar zijn.

Gieten 1 Julij 1823.

Opgehouden in een zoo het schijnt goede herberg, daar de regen blijft voortduren, teeken ik aan want mij bij mijn verblijf te Assen opmerkenswaardig is voorgekomen. De stad is sints den jare 1819 merkelijk aangegroeid. Aan eene zijde der Smildervaart telde ik 9 nieuwe huizen. Verders was alles daar bebouwd en beplant, zoodat zelfs de spooren die wij toen bereden om het veenen te zien weg waren. Ook van de Smilde kan dit gezegd worden. Aan de zijde van Assen waar ik dezelve bezocht was zij uitgezet, zoo als er ook langs den gandschen weg veele nieuwe huizen stonden. De nieuwe stads herberg vond ik niet meer. Dit huis diende nu voor een Fransch school, waar veele Friezen en Groningers en zelfs eenige Kapenaars op waren. Hoe groot echter dit huis ook zij, was het tot het gezegd einde te klein, zoo dat men bezig was in het begin van het bosch voor dit instituut een nieuw gebouw te zetten. Het bosch was slecht in orde en er was te veel in gehakt. Heden ochtend zijn wij hier gekomen over Rolde, Anderen en Eexlo. Te Rolden en Eexlo bezagen wij de Hunnebedden. In het laatste dorp kwamen wij in een herberg, waar wij eene lieve en bevallige kasteleines zagen. In de herberg waren vier zonnewijzers, allen door haar man vervaardigd. Gieten is een mooi dorp, er zijn veel nieuwe huizen, waaronder eene bijzondere plaats verdient, het geen waarin ik thans schrijf.

Meppel 4 Julij 1823.

Het weder ophelderende wandelden wij des avonds over Gasselte, Drouwen, Bronneger en Buinen naar Borger. De weg was bekoorlijk en de gezichten op de dorpen op de dorpen en gehuchten teekenachtig. Meest zijn de dorpen met hooge boomen beplant, en daar de huizen zeer verspreid zijn, zijn de boomen veelvuldig. Rondom het dorp staat koorn meest Rog. De grond is vruchtbaar en welig. Diergelijke plaatsen noemt met Essen. Spoedig zoude de Drentsche heide in vruchtbare koornvelden veranderd zijn, naar het oordeel der ingezetenen, zoo zij van te ontginnen landen 30 a 40 jaar vrijdom van verponding genoten. Wij bleven te Borger, daar het reeds zeer laat geworden was. De herberg was er zeer slecht, rotten, muizen en vlooijen beletteden mij te slapen. Vroeg wandelden wij over Odoorn, Valthe, Leens, Sweel en Drijber naar het Hoogeveen. Deze wandeling duurde 10 uur waarvan gewis 8 door de heide. Aan rijtuig was niet te denken. De herbergen gemeen. Ons diné bestond in koffy en eyeren. Aan het Hoogeveen bleven wij een dag. Hier ziet men wat kunst en ijver op de natuur vermag. Schoone buitenplaatsen en boerewoningen, heerlijke lanen en boschen alles toont dat deze landstreek vruchtbaar gemaakt kan worden. Des niet tegenstaande ziet men er noch veel heide. Van het Hoogeveen wandelden wij heden herwaarts. Ook deze wandeling bevestigde mijn gevoelen over de vruchtbaarheid der heiden; daar Echten en de Koekangen minder in de heide gelegen, schoone dorpen zijn, waarvan het schoonste houtgewas en schoone Essen. Sints mijn tour van 1819 is hier veel ontgonnen. De vaart van het Hoogeveen naar deze stad was vol water. Er zijn door geheel Drenthe veele Branderijen, bierbrouwerijen en kleine fabrieken in satienen en lijwaden, doch zij zijn van weinig gewicht en debiteren niet buiten de provincie. Het schoolboek van de beschrijving van Drenthe is een nest.

Ik vernam aan het Hoogeveen, dat de de directeuren onderdirecteuren en inspecteurs meest verlopen menschen waren, die hunne goederen verteerd hadden, en altijd meer verteerden dan zij inkomen hadden, hoezeer zij dikwijls een zeer ruim bestaan gehad hadden. Dit doet veel kwaad.

In Drenthe is het aantal leden eerst verminderd, bij de oprichting der Ommerschans vermeerderd, en nu verminderd om gezegde reden

Frederiks Oord 6 Julij 23.

Wij zijn van Meppelt naar Steenwijk gewandeld langs een voetpad, van waar wij in de verte veel maar in de nabijheid weinig heide zagen. Steenwijk was mij door mijn bezoek alhier in 1819 bekend. Ik vond deze stad veel drukker en levendiger dan voorheen. De winkels meerder in getal en grooter. De herbergen in het oneindige en veel fraaijer. De stad was voor een groot gedeelte vernieuwd en noch was men bezig te bouwen. Op de weg herwaarts zag ik mede veel nieuwe huizen meest herbergjes en kroegen. Het schijnt dat de Colonien veel toebrengen tot de welvaart van deze landstreek. Het slechte weder belette mij iets te zien van belang en ik wil dus liever uitstellen met daarover te handelen. Ik vernam hoelaat de kerk te Vledder begon en vernam ten 10 uur doch in de herberg zeide men mij ten half tien. Ik koos het zekere voor het onzekere en was er voor half tien. Ik vond er niemand en wandelde wat rond, toen de regen er mij voor tien uur naar toe joeg. Om half elf was er bijkans niemand. Die er waren rookten pijpjes, en wandelden, zaten en prateden als in een Coffyhuis. Ook ik werd aangesproken en onder anderen door een lid van de regering van het dorp. Hij bood mij een plaats in de regeringsbank aan en wij raakten verder aan het praten. Hij verhaalde mij dat de kerk ten 10 uur moest beginnen, doch dat het altijd later werd, omdat men naar den Generaal wachtte, en dat de Colonisten altijd een uit het huisgezin naar de kerk moesten zenden, of dat zij anders een dubbeltje boete moesten betalen. Ik zag rond en vond weinig Colonisten, en die er waren meest kinderen, eenige vrouwen, en zeker geen tien hoofden van huisgezinnen. Zoo prateden wij voort tot eindelijk om ¼ over elf uur de voorlezer kwam en 5 minuten later de predikant. De Generaal kwam niet, van zijn huisgezin slechts ééne vrouw, in eene hoogst onbetamelijke kleding, en van alle de directeuren onderdirecteuren en inspecteurs enz. enz. (want zij zijn in grooten getale) slechts één persoon. Om half één was de kerk uit. De predikant was orthodox en stichte mij. De wet op het ter kerk gaan der Colonisten is dat vader of moeder met de kinderen moet gaan, op de boete van 2 stuivers, doch hier schijnt men de hand mede te lichten, want sommige Colonisten en zelfs het gezegde lid der regering verhaalde mij dat het genoegzaam was zoo er één lid van het huisgezin, al was het slechts een kind naar toe ging. De rede waarom er de hand niet aan de wet gehouden wordt is dat er een physieken onmogelijkheid is, dat de Colonisten allen naar de kerk gaan, daar er in de vier nabijgelegene dorpen, Vledder, Noordwolde, Steenwijkerwold en te samen genomen geen plaats genoeg is om de Colonisten te bergen. Dit is een wezentlijk gebrek, daar men op deze wijze eene maatschappij van Ongodisten of heidenen vormt. De houding der Colonisten in de kerk was hoogst onbetamelijk. Eene vrouw duuwde mij uit de weg omdat ik naar haar zin niet genoeg drong.

Wolvega 8 Julij 1823.

Na Zondag in de kerk geweest te zijn, wilde ik de Colonien rondwandelen doch werd daarin belet door den regen. In mijn herberg vernam ik dat de Generaal van den Bosch naar mij gevraagd had, weshalven ik des avonds mijn bezoek hervatte. Hij verhaalde mij uit zich zelven dat de kerken in de vier naast gelegene dorpen te samen genomen ontoereikend waren voor het aantal Colonisten weshalven er eene physieke onmogelijkheid was dat zij ter kerke kwamen. Over de wet wilde hij zich niet uitlaten, zoodat ik daaromtrent geene inlichtingen bekwam, hij smeekte mij aanhoudend te willen geloven, dat het godsdienstig onderwijs goed was. De Generaal had de goedheid ons iemand mede te geven, met wien wij gisteren den gandschen ochtend rondwandelden. De tevredenheid was groot onder de Colonisten, geen sprak ik er die niet verlangde te blijven, of over zijn standverwisseling ontevreden was. Ik heb echter omtrent de politieke inrichting twee aanmerkingen. 1o. In de bakkerij verhaalde men mij dat zij de rog uit drie Colonien ontfingen, en aan die drie Colonien roggenbrood leverden, en dat de rog voorl. jaar in die drie Colonien geteeld, binnen twee maanden geconsumeerd was. Hieruit ontstaat de vraag, voor welk geld is er rog voor de tien andere maanden gekocht? en wordt er dus niet meer geconsumeerd dan geteeld? 2o . Het kanaal is zoo smal en ondiep dat er des winters slechts 5 a 6 voet water in is, en zomers meest niets, nimmer meer dan twee voet. Zelfs des winters wanneer het water op zijn hoogst is kunnen twee kleine schuiten elkander niet passeren. Dit is gewis een groot bezwaar voor de maatschappij, maar ook voor de Colonisten. Deze mogen hunne turf steeken op de grond der maatschappij, en daar zij dit zelfs doen, kost die turf niets dan het vervoer, dat met een goede vaart gering, doch met wagens en paarden zwaar is. In school kwam ik om 10¼ en vond de deuren gesloten, hoewel het ten 10 uur moest beginnen. Ik bezag toen eerst de fabrieken, kwam terug en vond het school noch gesloten. Men verhaalde mij toen dat ik niet voor elf a half twaalf komen moest, wanneer ik het school goed aan den gang wilde zien. Dit deed ik, en komende zag ik zeer weinig kinderen. Ik vroeg naar de oorzaak en vernam dat de Onderdirecteur aan 100 kinderen de vrijheid gegeven had om weg te blijven. Of zulke vrijheden dikwijls gegeven worden is mij onzeker voorgekomen, daar men mij verzocht te willen geloven dat het Onderwijs goed was, welke verzoek, de Kapelaan met wien ik des middags over het onderwijs sprak, mij herhaalde. Het onderwijs bepaald zich in het bijzonder tot lezen en schrijven, het cijferen komt er ook bij, en zoo er tijd overblijft, geschiedenis, geographie en taalkunde. Deze drie laatste onderwerpen behoren op de volksschoolen en dus ook hier niet ’t huis. Bijzonder stak mij in de oogen een zeker Zedekundig leesboek uitgegeven door de maatschappij tot nut van ’t algemeen, het welk ik met het gandsche Nut ten vuure wilde verdoemen.

Des avonds reden wij herwaarts, eerst door Willemsoord, welke Colonie wij noch niet bezocht had, vervolgens door de heide en eindelijk door Friesche weilanden. Wolvega is een schoon landelijk dorp, met veel houtgewas, en de schoonste wandelingen. Het is omringd met de schoonste buitenplaatsen en boomen.

Joure 9 Julij 1823.

De regen noodzaakte ons te Wolvega een dag te vertoeven. Heden wandelden wij over Schoot naar het Oranjewoud. Ik wilde bij mijn vriend Heringa Cats een visiete doen verwagtende aldaar dan een paar dagen te blijven doch vernam tot mijn leedwezen dat hij naar Leeuwarden vertrokken was. Het Oranjewoud is in 1795 of 1796 na de verdrijving van den Prins v. O. door de patriotten gestolen en bij gedeeltens verkocht. Nu is het bijkans geheel gesloopt. Van eenige gedeeltens zijn echter buitenplaatsen gemaakt, waaronder die van den Heer Cats de mooiste zijn moet. Het HeerenVeen vond ik stilder dan in 1819 waarschijnlijk door het meerder verval van den landbouw. Het is een der grootste en schoonste vlekken in Friesland. De weg van ’t HeerenVeen naar de Joure is een der best beplantste wegen in Friesland. De Joure is te recht als een sierlijk dorp beroemd. Een groote en breede straat met een menigte winkels maakt het voornaamste gedeelte van het dorp uit.

Vollenhove 10 Julij 1823.

Ik heb vergeten gisteren op te teekenen, dat er veel geklaagd wordt dat bij de lage belasting op den steenkolen, het debiet van turf zeer verminderd is. Daarbij heeft de verandering van wetgeving in dit vak groote verwarring veroorzaakt. De turf is nu vrij van belasting, doch de turf waarvan belasting betaald is, is noch in menigte in de pakhuizen en kan niet verdebiteerd worden, daar men verwagt dat de nieuwe turf beter koop zal zijn dan de oude. Heden zijn wij eerst naar de Lemmer gewandeld, en van daar bij dreigende regen, over den Kuinder en Blokzijl herwaarts gereden. De Kuinder is eene vervallenste oude plaats. Blokzijl ziet er beter uit. Eertijds was deze stad bloeijend door de mattenmakerij en den handel. De handel is geheel weg en de mattenmakerij vervallen, doordien het gebruik van tapijten algemeener is geworden. Het was een belangrijk bestaan voor Blokzijl en Genemuiden, daar kleine kinderen van 8 jaar er reeds aan werkten, en volwassene menschen bij winterdag wanneer zij anders niets konden verrichten in die fabriek 12 st. daags verdienen konden. Het verdiend aanmerking dat de biezen hier weinig groeijen en meest van Dordrecht worden aangevoerd. Men heeft getracht in Vollenhoven voor de behoeftigen een fabriek van dit goed in te richten, welke mislukt is. Vollenhoven is zeer vervallen. Van de Zeven Havezaten welke voorheen in die stad waren, zijn er slechts twee overgebleven. De visscherij is merkelijk verminderd. Eertijds plachts de visch dagelijks van hier naar gandsch Overijssel en Drenthe vervoerd te worden. Naar Meppel alleen werden dagelijks 3 wagens gebracht. Nu is die vervoer opgehouden, en de visch wordt met kruiwagens naar Meppel getransporteerd. Koning L. heeft tot bevordering der visscherij een hoofd in zee doen steeken, dat nutteloos is, doordien het meest onder water is. Thans legt men een nieuwe haven aan. De schepen zullen dan in de stad liggen. Het komt mij echter te vrezen voor dat zij er met laag water dikwijls niet uit zullen kunnen, en er bij vriezend weder lang zullen in blijven. Ook heb ik het gevangenhuis bezigtigd. Ruim zijn de vertrekken, doch op de inrichting valt veel aan te merken. Zij voeren niets uit dan pijpendoppen maken, waarvan zij het geld dadelijk in handen krijgen. Een gevangen had 18 jaar gezeten en in zijn ter zijde gelegde kas slechts f140-..-.. Allen gaan naar de kerk. De Joden des Zaterdags de Onroomschen allen in de protestantsche kerk des Zondags, de roomschen des maandags. Voorts kunnen zij daarenboven bij elkander in de kerk komen, roomschen bij Onroomschen, onroomschen bij roomschen, het geen veel heeft van kinderspel. Tweemaals daags gaan de gevangenen naar school. Ik zag gisteren aan de Joure op het School 15 kaarten, waarvan de meeste starrekundige. Aan de Joure is een vruchtenboomkwekerij van 85 morgen, die door ons geheel Vaderland en in Duitschland tot Hamburg toe vruchtenbomen verzend.

Schuit tusschen Kampen en Zwolle 12 Julij 1823.

Gisteren wandelden wij vroegtijdig van Vollenhove naar Genemuiden en van daar naar Kampen. Wij moesten altijd langs den dijk daar wij aan de eene zijde de zee aan de andere plassen hadden. Het buitendijksche land is vruchtbaar, doch kan bijkans niet dan voor hooi of weiland gebezigd worden. De boter in Kampen is smakelijker dan de Friesche of Groningsche. De binnendijksche landen zien er lang zoo goed niet uit. De plassen hebben veel van uitgeveende landen. De huizen langs de wegen zien er bedroefd uit. Te Genemuiden een klein en oud stadje zag ik een mattenmakerij. Genemuiden is de hoofdplaats van deze fabriek, welke zich tot aan de Kuinder aan de eene zijde en aan de andere tot Kampen uitstrekt. De tapijten doen aan dezelve veel afbreuk. Intusschen is het voor het platte land inzonderheid een belangrijke zaak. Kinderen van 7 en 8 jaar kunnen er reeds iets aan verdienen, want het is gemakkelijk werk, zoo dat de kunst alleen in het bespoedigen bestaat. Een man kan daags 12 st. verdienen. Er zijn menigvuldige voorbeelden dat een huisgezin des winters aan dit werk f6-..-.. ’s weeks verdiende, het geen bij winterdag een goed bestaan opleverd, en bij zomerdag het bestaan vermeerderd doordien vrouw en kinderen noch iets verdienen. Het werk wordt betaald bij de el. Fabriekplaatsen zijn er niet, want ieder werkt in zijn huis. De beste biezen komen van Dordrecht, en kwamen eertijds zoo menigvuldig dat de publieke verkopingen van deze waar voor den schout van Genemuiden een groot deel van zijn inkomen opleverde. Kampen is van bouworde de schoonste der Overijsselsche steden. Zij bestaat meest door het garnizoen, en renteniers vooral gepensioneerde officieren die hier komen als zijnde het hier zeer goedkoop leven. De societeit is er menigvuldig. Vier dagen in de week zijn er des winters publieke amusementen, en die partijen aan huis wil geven moet 3 weeken in voorraad vragen, zoo hij dien dag niet bezet wil vinden. Daarenboven zijn er aan de overzijde van den IJssel zeer schoone wandelingen, vooral van rechte eike boomen lanen. Er zijn geen stads belastingen, doordien de stad zoo menigvuldige eigendommen heeft, dat derzelver in resulten genoegsaam zijn voor de stads uitgaven. Het bezit van het Kamper eiland, een der vruchtbaarste streeken van ons geheel land, werkt daar veel toe mede. De huizen zijn er duur, en er is zelfs groot gebrek. Het stadhuis hebben wij gezien dat een groot antiek gebouw is, doch waarin het aan geen Kamperstreeken ontbrak.

Oldenzaal 16 Julij 1823.

Zwol behoort mede onder de steden door mij in 1819 bezocht. De katoen drukkerij en kaarsemakerij gaan vooruit de leerlooijerijen gaan achteruit. Zwol ziet er bij voortduring wel uit. De stad zelve wordt opgebouwd, raakt dagelijks meer bevolkt, en de wandelingen om dezelve zij veelvuldig en aangenaam. Wij hoorden in Zwol een oud Orthodox predikant.

Enschedé 21 Julij 1823.

De Hr. Tobias die ons veel vriendelijkheid bewezen had, bracht ons nu tot bij de plaats van den Heer van Dedem. Wij hadden het ongeluk dien Heer niet ’t huis te vinden en wandelden dus tot bij de Ommerschans. (Zie hierover de brief aan Papa) Alsmede de vaart van Dedem) van daar reden wij naar den Hardenberg, Ootmarsum en Oldenzaal alle vervalle vuile en lelijke plaatsen. Opmerkelijk is echter de vruchtbaarheid van het land. Rondom de steden is het land schoon bebouwd en de hoogtens en laagtens vermederen dit schoone bijzonder. Dit is omtrent een half uur rond de steden. Verder is het heide, die hier en daar door een boerschap wordt afgewisseld. Zeer goedkoop zijn de dagloonen in Oldenzaal. De daglooner verdiend op het land des zomers buiten de kost 8 st. in de kost 4 st. des winters buiten de kost 6 st. Veel brengt hiertoe mijns inziens dat de dagloner ’t huis komende fabriekswerk vindt. In deze geheel streek en om zoo te zeggen in het gandsche Twente zijn de bombazijn en verder grof goed fabrieken in volle werking. Ieder die dit werk verstaat kan ’t huis werken en werkt dan in die uuren die hij niet nodig heeft voor zijn land of huis arbeid. Op deze wijze kan de huurling voor lage huur werken en verdiend daarenboven veel. Van Oldenzaal deden wij een uitstapje naar Benthem dat ons een verder uitstapje naar Steinfurs deed doen. Deze uitstapjes behoren niet tot het doel van mijne reis en dus niet tot mijn journaal. Van Benthem wandelden wij op Enschedé. Te Losser hoorden wij veel klagen over de last van het onvrije territoir. Een herbergier was daardoor opgehouden dit beroep uit te oeffenen. Dit was ons ook te Oldenzaal gebeurd waar men ons bitter klaagde over de bezwaren in den Smokkelhandel. De fabrieken gaan hier vooruit, zijn werken op een wijze zoo als ik van Oldenzaal verhaald heb. Het Hoofdkwartier van deze fabriek bestaat in Enschedé, en de voorname fabriekanten laten 5 uur in de rondte werken, zoo dat zelfs het werk in Oldenzaal uitbesteed wordt over fabrikanten in Enschede. Werklieden laten thans de schoonste huizen bouwen en er is werkelijk gebrek aan volk. Intusschen loopt het met de verdelingen van markten slecht. Landbouw en fabrieken gaan hier hand aan hand en de welvaart van den eenen vordert de welvaart van den anderen. Wenschelijk ware het dus dat men die verdelingen bewerkstelligde, daar hierdoor de landbouw merkelijk zoude verbeterd worden. De groote boeren verzetten zich hiertegen om de daling van hun land (die zij vrezen dat alsdan plaats zal hebben) voor te komen. De kleine boeren die gebrek aan land hebben, behouden intusschen dit gebrek daar het land in overvloed woest blijft. De straatweg gaat nu van Deventer op Delden, Hengelo en Oldenzaal. Twijfelachtig is het of dezelve nu ook van Hengelo over Enschede op de Pruisische grenzen zal gebracht worden. Zoo het Goevernement dit niet doet zal de onderneming door ingezetenen uit deze stad geschieden, daar men niet twijfelt of de tollen zullen tot betaling van interest en aflossing genoeg opleveren.

Zutphen 29 Julij 1823.

Veel hebben wij noch over den straatweg hooren spreeken. Het Hanoversch Goevernement heeft, vernemende dat de weg niet over Almelo gaan zoude, het werk bij Lingen doen staken. In de provincie zelve heeft de straatweg veel oppositie gehad. Deventer heeft de laatste zwarigheid uit den weg geruimd, door borg te blijven voor de negotiatie van drie ton, op deze weg geopend. Deventer is eene groote doch melancholieke stad. De tapijten fabriek heeft veel naam. Het werk is mooi inzonderheid het namaken der Smirnasche tapijten. De fabriek zoekt geen debiet buiten ’s lands en zelfs niet in de zuidelijke provincien. Zij geeft slechts werk aan 150 menschen, waaronder vrouwen en kinderen begrepen zijn. Zij gebruikt Overijsselsche wol. Het komt mij voor dat de menschen log en loom zijn en dat de onderneming dus geen groote vorderingen kan maken. Van meer belang is de ijzergieterij, welke veel werkt, overal debiteerd en debiet heeft en zoekt. De ijzererts wordt gehaald twee uur buiten Deventer aan de kant van Almelo. Men verlangt ook hier de verdeling der marktgronden, welke echter veel tegenwerking ontmoet. Een bewijs van het nadelige van gemeente gronden, ziet men in de gemeene weiden van Deventer. Ieder burger kan er een zeker aantal beesten doen weiden. Een ingezeten verhaalde mij dat zijn recht hem jaarlijks f14-..-.. opbracht en dat het bij eene verdeling der weiden hem 70 a 80 gl. zoude opbrengen. Van Deventer deden wij een uitstapje naar het Loo. Dit beviel mij bij uitstek het is een recht vorstelijk paleis en park. Niets is er klein of misvormt. Van Deventer vertrokken wij over Lochem naar Borkulo. Beide kleine en oude en vervallene steden, inzonderheid Borkulo. De omstreken van Lochem en Borkulo zijn laag. Meest weide en bosschen. Ampsen bij Lochem gelegen is een school kasteel en schooner bosch. naar Borkulo gaande komt men door Nettelhorst dat heerlijke eike lanen heeft. De paarden stoeterij doet veel voordeel aan Borkulo. Het geeft werkt aan de ingezetenen en lokt vreemdelingen ter bezichtiging uit, die er hun geld verteren. Van Borkulo wandelden wij over Grol en Breedevoort naar Deutichem. Meest wandelden wij in de heide tot Breedevoort toe. Beide steeden zijn oud en bouwvallig. Heerlijk houtgewas en bouwland ziet men hier en daar. In deze streeken leven de menschen meest van landbouw, negotie is er weinig en fabrieken geheel niet. Deutichem is een lief stadje van 1,700 inwoonders. Er is een zeepziedery en een leerlooyery. Anders leven de menschen van den landbouw. Het landgoed van den Graaf van der Goltz is prachtig. Het hout staat er schoon. Van Deutichem naar Doesburg rijdende komt men door het landgoed Keppel, dat zeer fraai is. Over de eike lanen in Gelderland staat men verbaasd. Veel schade brengt aan deze provincie het pruisische tarief toe. De tabak is van 25 gl. de 100 ld op 8 gl. gedaald. Doesburg is een grooter stad dan Deutichem en telt 2,400 inwoonders. Fabrieken zijn er niet en pogingen om er op te richten zijn mislukt. Eertijds was hier veel negotie, dan ook die is heen en er blijft dus niets over dan de landbouw. Van Doesburg herwaarts rijdende zal ik van de weg niets zeggen, daar wij die denken te bewandelen alleen merk ik aan dat wij voor een rijtuig met twee paarden aan tollen en bruggengeld betaalden f1-14-8.

In de herbergen van minderen rang is men in onze noordelijke landprovincien als inwoonder aangemerkt. Men eet met zijn hospes en te Deutichem onbeet ik zelfs met hem, zijne vrouw zijne kinderen en moeder. Ik zag dus drie geslachten die ieder de geest hunner leeftijd aantoonden. De Grootmoeder wilde niet eeten of drinken zonder te bidden en niet opstaan zonder te danken. Vader en moeder dachten daar niet aan. De kleinkinderen bespotteden de biddende grootmoeder. Een der kleinkinderen bracht ons tot Doesburg. Hij had tegen zijne Ouders eene meesterachtigen toon, en ons rijdende, dronk hij duchtig genever en speelde den fat.